Onderwerp: Bezoek-historie

Gebrekkig reservistenbeleid in de adaptieve krijgsmacht

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Gebrekkig reservistenbeleid in de adaptieve krijgsmacht

Strafrechtelijke implicaties ex. artikelen 109 en 110 WvMS

Door S. Sterie, LL.B.1

1. Inleiding

Militairen houden van duidelijkheid. Duidelijke procedures zorgen er voor dat zij weten waar ze aan toe zijn. Het is niet verwonderlijk dat het Ministerie van Defensie (hierna: Defensie) simpelweg door de grootte van de organisatie een stugge organisatie is waarbij problemen die aan het licht komen soms snel worden aangepakt. Het komt echter ook voor dat zaken op de lange baan worden geschoven of geen prioriteit krijgen. Zo is het dat procedures helaas vaak pas de aandacht krijgen die ze nodig hebben ná een incident dat voorkomen had kunnen worden. Dan komt er vanuit de politiek onmiddellijk een roep om actualisering van de regelgeving.2

Het gevoel van urgentie met betrekking tot problemen die bij Defensie spelen, ontbreekt steeds meer, nu de verbondenheid tussen samenleving en krijgsmacht verder verwatert.3 Eén van de manieren om de samenleving meer te betrekken bij het reilen en zeilen van de krijgsmacht is door gebruik te maken van reservisten: militairen die slechts werkzaam zijn bij Defensie als zij daarvoor opgeroepen zijn. Met de transitie naar de adaptieve krijgsmacht kent Defensie een groeiend aantal reservisten. Op 1 juli 2018 had Defensie een personeelsbestand van 39.839 beroepsmilitairen en 5.046 reservisten.4 Eén op de acht militairen is dus reservist.

Mede vanwege het groeiend aantal reservisten is er veel te doen over hun huidige en toekomstige (rechts)positie. In een professionele organisatie die belast is met de handhaving van de vrede en veiligheid van het Koninkrijk, is het belang van heldere regels en procedures evident. In de vorige editie van het MRT heeft Snippe een opiniestuk inhoudende een kritische analyse over de strafrechtelijke aansprakelijkheid van de reservist gepubliceerd. Zij heeft zich specifiek gericht op de artikelen 109 en 110 van het Wetboek van Militair Strafrecht (hierna: WvMS), waarbij het niet voldoen aan een wettige oproeping voor de werkelijke dienst strafbaar gesteld wordt. Snippe stelt zich op het standpunt dat deze artikelen 'lege hulzen' zijn, nu er sprake is van een gebrekkige oproepingsprocedure van de reservist voor de werkelijke dienst.5 Het ontbreken van de Algemene Maatregel van Bestuur (hierna: AMvB) waarin krachtens artikel 12l, vierde lid van de Militaire Ambtenarenwet 1931 (hierna: MAW) regels voor de oproeping moeten worden gesteld maakt dat de strafrechtelijke aansprakelijkheid van de reservist die geen gehoor geeft aan een oproeping om in werkelijke dienst (hierna: IWD) te komen, op losse schroeven komt te staan.

Sinds de opschorting van de dienstplicht in 1997 doet zich een onwenselijke situatie voor met betrekking tot de oproeping van de reservist IWD: defensiebrede procedurele afspraken over de wettige oproeping IWD van de reservist of over de administratiefrechtelijke gevolgen van de weigering te voldoen aan de oproeping IWD, ontbreken. De roep om bestaande afspraken te uniformeren is kennelijk nauwelijks aanwezig, hoewel de noodzaak daartoe groot is.6

Recente ontwikkelingen in de politiek en bij Defensie hebben er gelukkig toe geleid dat dit onderwerp actueler is geworden. Eerst schets ik de context waarbinnen deze discussie dient te worden geplaatst. Het onderzoek dat Snippe op dit gebied reeds heeft verricht neem ik hierbij als uitgangspunt en vul ik waar nodig aan. Vervolgens licht ik toe waarom de conclusie van Snippe naar mijn mening berust op een onjuiste interpretatie van de wet. Mijn eigen overwegingen over de oproepingsprocedure komen hierna aan bod. Tot slot volgt een conclusie met daarin een aanbeveling naar aanleiding van de analyse van de actuele stand van zaken.

2 De oproeping IWD: historie en opvattingen

Het reservistenbeleid van Defensie kenmerkt zich in de eerste plaats door de verschuiving van de inzet van de reservist ten tijde van de Koude Oorlog voor de invulling van de eerste hoofdtaak (bondgenootschappelijke verdediging) naar de inzet voor de tweede en derde hoofdtaak (internationale crisisbeheersingsoperaties en ondersteuning van civiele autoriteiten).7 Reservisten vormen een defensiebrede capaciteit voor: militaire bijstand en steunverlening, specialistische steunverlening aan civiele en militaire autoriteiten in Nederland alsmede specialistische taken bij internationale crisisbeheersingsoperaties.8 Tegenwoordig zet Defensie reservisten steeds vaker in om de nationale taak uit te voeren, die bestaat uit het verlenen van militaire bijstand bij rampenbestrijding en steunverlening in het openbaar belang.9

Reservisten zijn een core asset van de defensieorganisatie, hoewel zij per definitie niet doorlopend in dienst zijn. Wanneer ze niet in werkelijke dienst zijn, bezitten reservisten – strafrechtelijk gezien – in beginsel geen militaire status.10 Dat is op grond van artikel 60 WvMS wel het geval op het moment dat ze een feit plegen als omschreven in de artikelen 109 en 110 WvMS, zodat ze zich daarmee schuldig maken aan een militair delict.11

Toen de dienstplicht nog niet was opgeschort (vóór 1 januari 1997) gold de Wet voor het reserve-personeel der krijgsmacht (hierna: WRK).12 De WRK, de Dienstplichtwet en de Oorlogswet voor Nederland bevatten verplichtingen voor reservisten. Hierin werden onder andere de gevallen genoemd waarin reservisten konden worden opgeroepen IWD. Nadere regels over de oproepingsprocedure ontbraken echter in deze wetten.13 De oproepingsprocedure was wel op de juiste manier in diverse lagere regelingen verankerd, waardoor toch van een 'wettige oproeping' kon worden gesproken. Een oproeping is immers 'wettig' wanneer de oproeping steunt op een wet én de oproeping in overeenstemming is met de bepalingen van die wet.14 Een reservist kon dan worden vervolgd en veroordeeld voor de al dan niet opzettelijke weigering te voldoen aan een oproeping IWD. Dat het slechts één keer tot een strafrechtelijke procedure is gekomen, doet niet af aan de relevantie van de strafbaarstelling van deze gedraging(en). Hier kom ik later op terug.

Het intrekken van de WRK na de opschorting van de dienstplicht in 1997 had tot gevolg dat de bepalingen inzake de oproeping IWD werden overgeheveld naar de MAW. Artikel 12l MAW werd de nieuwe grondslag voor de oproeping IWD van de reservist.15 Al hetgeen vroeger hierover bij of krachtens de WRK geregeld was, kwam te vervallen. In de praktijk leidde de invoering van deze bepaling vooral tot een werkgever-werknemer relatie tussen Defensie en de reservist.16

De staatssecretaris van Defensie, die onder meer belast is met de personeelsvoorziening17, heeft zich hierover in 2004 op het standpunt gesteld dat 'de reservist op basis van vrijwilligheid een arbeidsrelatie aangaat met Defensie, dat hij incidenteel en voor een korte periode werkzaam is ten behoeve van de krijgsmacht en dan over een militaire status beschikt. […] Het in werkelijke dienst komen van de reservisten geschiedt niet meer op grond van een wettelijke verplichting die gebaseerd was op de dienstplichtgedachte, maar op een door de reservist uit vrije wil bij zijn sollicitatie naar een aanstelling als militair ambtenaar aangegane verplichting. Bij aanstelling wordt de beschikbaarheid, die de reservist in overleg met zijn civiele en maatschappelijke omgeving heeft opgegeven en waar door Defensie een minimumgrens aan is gesteld, als een verplichting opgelegd waar de reservist aan kan worden gehouden. De verplichting is niet minder bindend dan ten tijde van de Dienstplichtwet, alleen is nakoming thans geregeld in de rechtspositie en niet in het strafrecht. Dit brengt met zich mee dat nakoming niet in dezelfde vorm en mate afdwingbaar is als ten tijde van de Dienstplichtwet.'18

Het feit dat de nakoming thans is geregeld in de rechtspositie van de reservist, doet niet af aan de mogelijkheid om het (opzettelijk) niet voldoen aan een oproeping IWD strafrechtelijk af te doen. Dat de staatssecretaris stelt dat de administratiefrechtelijke aanpak dient te prevaleren boven strafrechtelijke afdoening, maakt dit niet anders. De staatssecretaris geniet een ruime discretionaire bevoegdheid om een reservist niet meer op te roepen IWD. Dat wordt bevestigd door de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB): 'Aan de staatssecretaris komt in beginsel de vrijheid toe om volledig af te zien van het oproepen van de reservist.'19

Bij Defensie en bij de afdeling militaire zaken van het Openbaar Ministerie zijn geen zaken bekend van reservisten die op grond van de artikelen 109 en 110 WvMS zijn vervolgd. Wel werd een reservist in 1955 veroordeeld op grond van artikel 150 WvMS (oud) tot een geldboete van ƒ50 wegens het niet voldoen aan de wettige oproeping IWD. Deze reservist genoot groot verlof en had zich over de datum die op de oproeping stond, vergist.20 Er was dus geen 'boos' opzet om niet in dienst te willen komen. De artikelen 109 en 110 WvMS en het artikel 150 WvMS (oud), stammen uit de tijd waarin dienstplichtigen werden opgeroepen in werkelijke dienst na verlof. Dat er al in meer dan zestig jaar geen beroep op deze bepaling is gedaan ten aanzien van een reservist, kan veelzeggend zijn over de motivatie van de reservisten om zich voor Defensie in te zetten.

3 Actualiteit

Tot ongeveer tien jaar geleden had Defensie een beperkt budget voor het reservepersoneel en kon slechts sprake zijn van incidentele inzet van reservisten. In 2014 gaf de toenmalig minister van Defensie aan dat het aantal reservisten op termijn zal gaan stijgen. De Commandant der Strijdkrachten heeft opdracht gegeven om pilots te houden over de inzet van reservisten en om te leren hoe landen om ons heen daar mee omgaan. Het heeft ertoe geleid dat Defensie steeds vaker steeds meer reservisten oproept. Daarnaast wordt vaker gekeken naar de mogelijkheden om reservisten op grotere schaal in te zetten tijdens missies. Het hoge aantal vacatures bij Defensie heeft geleid tot een steeds grotere inzet van reservisten, veelal binnen de civiel-militaire samenwerking (CIMIC). Militairen werken in missiegebieden vaak samen met burgers en maatschappelijke organisaties om de missie beter en veiliger te laten verlopen. Dit gebeurt door bijvoorbeeld de bevolking meer te betrekken bij diverse activiteiten in het kader van het verkrijgen van meer veiligheid en de wederopbouw. Bovendien komen de militairen zo meer te weten over het missiegebied en de lokale cultuur. Tevens profiteert de plaatselijke bevolking van hulp bij de wederopbouw.21 Tegenwoordig wordt buiten de CIMIC-activiteiten ook een beroep gedaan op de reservist – zij het in beperkte mate – in het kader van internationale militaire inzet, bijvoorbeeld in 2018 ter bewaking en beveiliging van een F-16 eenheid in Jordanië door reservisten van de Groep Luchtmacht Reserve.22

Dat de situatie rondom de reservist binnen de Nederlandse krijgsmacht actueel is, blijkt ook uit het feit dat er in oktober 2018 bij de vaste commissie van Defensie van de Tweede Kamer een initiatiefnota ingediend is, strekkende tot verbetering van het reservistenbeleid.23 In de adaptieve krijgsmacht wordt het potentiële operationele vermogen van de krijgsmacht in de Nederlandse samenleving duurzaam georganiseerd en flexibel, slagvaardig en effectief geïntegreerd.24 Waar de taak van de reservist van origine vaak van overwegend nationale en ondersteunende aard is geweest, zal deze binnen de adaptieve krijgsmacht verruimd worden: 'reservisten kunnen onder andere de taken van militairen die worden uitgezonden overnemen in Nederland (backfill) of zelf meegaan op missie (frontfill), wanneer ze specifieke kennis kunnen toevoegen aan missies.'25 Om dit te bewerkstelligen, wordt in de Initiatiefnota gesproken over verbetering van de beloningsstructuur en de rechtspositie van de reservist. De verbetering van de beloningsstructuur is op een later moment nader uitgewerkt in de vorm van een tiental aanbevelingen. Dit geldt echter niet ten aanzien van de verbetering van de rechtspositie van de reservist. In de Initiatiefnota wordt slechts opgemerkt dat de rechtspositie van de reservist in het verleden ondermaats geregeld was en dat de reservist nu qua rechtspositie gelijk is gesteld aan de beroepsmilitair.26

Hoewel de initiatiefnemer een zeer uitvoerige Nota over het onderwerp 'de reservist' indient, wordt hierin een wezenlijk punt over het hoofd gezien: strafrechtelijk gezien is de positie van de reservist niet altijd gelijk aan die van de beroepsmilitair, nu het juist kenmerkend is voor de reservist dat hij niet te allen tijde over een militaire status beschikt en dus niet altijd onder de werking van het militaire straf- en tuchtrecht valt.27 Sommige voor reservisten relevante regels zijn sinds de intrekking van de WRK niet herzien, ondanks het evident groeiende belang van de reservist binnen de adaptieve krijgsmacht zoals hierboven geschetst. In de volgende paragrafen wordt dieper ingegaan op de gevolgen van het stelsel van huidige regels.

4 De wettige oproeping deel 1 - artikel 12l, vierde lid, MAW

De oproeping IWD van de reservist wordt beheerst door artikel 12l MAW. Procedurele gebreken aan de oproeping kunnen gevolgen hebben voor de strafrechtelijke aansprakelijkheid van de reservist die geen gehoor geeft aan de oproeping IWD. Voor zover Snippe zich op het standpunt heeft gesteld dat het ontbreken van de AMvB inhoudende een nadere uitwerking van artikel 12l MAW er toe moet leiden dat er per definitie geen sprake kan zijn van een 'wettige oproeping' in de zin van de artikelen 109 en 110 WvMS, kunnen hier verschillende rechtsopvattingen over bestaan.

In de Aanwijzingen voor de Regelgeving (hierna AR) staan met name de wetgevingstechniek en de wetgevingskwaliteit centraal.28 Noch de tekst, noch de toelichting bij de AR zeggen of impliceren dat er sprake is van een plicht tot regelstelling. De AR spreken telkens van een bevoegdheid.

De Centrale Raad van Beroep passeert het gebrek aan nadere regelstelling ook: 'Het is aan de staatssecretaris om te bepalen of en in welke gevallen hij gebruik wil maken van de diensten van de reservist. […] Dat wordt niet anders doordat geen regels zijn opgesteld als bedoeld in artikel 12l, vierde lid, van de MAW.'29 Hoewel deze zin door de Raad is gebezigd in het kader van het niet oproepen van de reservist, zie ik niet in waarom de redenering niet naar analogie zou kunnen worden toegepast op het wel oproepen IWD.

Hiermee kan worden vastgesteld dat een oproeping die steunt op, en in lijn is met artikel 12l MAW, in beginsel wettig is. Immers een wettige oproeping dient te steunen op een wet én in overeenstemming te zijn met de bepalingen van die wet.30 Een in beginsel wettige oproeping op basis van artikel 12l MAW, kan alsnog onwettig worden door andere juridische gebreken.

5 De wettige oproeping deel 2 – mandatering van de oproepingsbevoegdheid

Binnen het gedachtengoed van een adaptieve krijgsmacht is het van belang om snel en efficiënt te kunnen inspelen op de (operationele) behoefte aan personele middelen. Daartoe ligt het in de rede om interne regels aan te passen en commandanten meer bevoegdheden en mogelijkheden te geven.31 Een algemeen mandaat aan commandanten ter zake de oproeping IWD van de reservist zou dan ook in de rede liggen.32 Algemene mandaten dienen schriftelijk te worden vastgesteld.33 Het staat de staatssecretaris van Defensie vrij om ondermandaat te verlenen aan de commandanten van de zeven defensieonderdelen34, die deze bevoegdheid verder zouden kunnen submandateren aan hun ondergeschikten. Tot op heden is er echter geen sprake van enige schriftelijke (onder)mandaatverlening ten aanzien van oproepingen in werkelijke dienst van de reservist. Dit wordt ook door Defensie bevestigd: 'In artikel 12l, tweede lid, MAW is de minister geattribueerd om reservisten op te roepen in werkelijke dienst. (Behalve aan de staatssecretaris35, red.) is deze bevoegdheid nimmer gemandateerd.'36 Een gebrekkige mandaatverlening hoeft niet meteen fataal te zijn voor de rechtsgevolgen van een oproeping IWD. Het bevoegde orgaan kan het (bestreden) besluit immers later alsnog bekrachtigen. Als dit pas gebeurt nadat een bezwaarprocedure is doorlopen, leidt dit in de regel tot vernietiging van het besluit, met instandhouding van de rechtsgevolgen van het in eerste instantie onbevoegd genomen besluit.37 Dit is in lijn met de vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ABRvS)38.

De Divisie Personeel & Organisatie Defensie concludeert in haar rapport dat elk besluit tot oproeping IWD momenteel onbevoegd genomen is wegens het ontbreken van een algemeen mandaat: 'feitelijk is elke oproep van een reservist die door een commandant wordt gedaan, onrechtmatig.'39 Hieruit blijkt dat een reservist zich niet schuldig kan maken aan een der delicten omschreven in de artikelen 109 en 110 WvMS.

Indien zich een buitengewone omstandigheid zou voordoen welke gelet op de toegenomen geopolitieke spanningen wereldwijd niet uitgesloten kan worden, zal de krijgsmacht waarschijnlijk een beroep doen op haar reservisten. Een reservist die zich om welke reden dan ook niet wenst in te zetten ten behoeve van de krijgsmacht op dat moment, zou niet succesvol vervolgd kunnen worden. Het strafrechtelijke traject staat weliswaar open, maar ingeval van een onbevoegd genomen besluit zou de strafrechter kunnen besluiten dat er geen sprake is van een wettige oproeping waardoor er niet tot een veroordeling wordt gekomen. De oproeping steunt immers weliswaar op artikel 12l MAW, maar is niet in overeenstemming met die wet nu de bevoegdheid om op te roepen IWD niet door de staatssecretaris van Defensie correct is subgemandateerd.

In een strafrechtelijke procedure moet het oorspronkelijke – gebrekkige – besluit als uitgangspunt genomen worden. Daarom kan de weigerende reservist zich op grond van de actuele stand van zaken simpelweg niet schuldig maken aan de overtreding van de artikelen 109 of 110 WvMS. De gebreken in de mandaatverlening van overheidswege kunnen de 'weigerende' reservist niet tegengeworpen worden. Bovendien leidt de gebrekkige mandaatverlening tot de niet-bewijsbaarheid van een essentieel bestanddeel van de tenlastelegging: de wettige oproeping. De militaire strafrechter zal dan niet anders kunnen dan in het voordeel van de verdachte redeneren met vrijspraak tot gevolg. Een andere uitkomst van een dergelijke zaak laat zich moeilijk voorstellen nu het gebrek niet voor de vervolgde militair, maar juist voor de overheid voorzienbaar was, die ervoor koos om het gebrek niet vooraf te repareren.

Een adaptieve krijgsmacht kan zich niet veroorloven om in onzekerheid te verkeren over de opkomstzekerheid van één op de acht militairen. Een gang naar de militaire strafrechter zou dan ook koste wat het kost moeten worden vermeden in de huidige situatie. Het alsnog opstellen van de AMvB waar artikel 12l, vierde lid, MAW naar verwijst en/of het opstellen van een mandaatbesluit zou in één klap alle problemen voorkomen.

6 Knelpunten van de adaptieve krijgsmacht: implicaties voor de reservist

Het bevorderen van mobiliteit en het opheffen van de verkokering past bij de moderne, adaptieve krijgsmacht.40 Ook al is het Defensie-eigen dat er in hoge mate wordt gedacht in afzonderlijke onderdelen41, is dit in het kader van de adaptieve krijgsmacht achterhaald.42 De reservist krijgt daarom geen aanstelling meer bij een defensieonderdeel, maar wordt bij Defensie aangesteld en bij een OPCO ingedeeld. Binnen OPCO's wordt echter verschillend invulling gegeven aan de omgang met de reservist. Dit komt tot uitdrukking in bijvoorbeeld de begeleiding, de voorzieningen ten aanzien van de loopbaan van de reservist, maar ook voor wat betreft de oproeping IWD.43 Ter illustratie van de disharmonie in de oproepingsvormen bij verschillende krijgsmachtdelen, wordt de wijze van oproeping hieronder per krijgsmachtdeel kort en zakelijk weergegeven. Hierbij wordt in het bijzonder gerefereerd aan de 'reservisten militaire taken' (hierna: RMT). Hij vervult primair bewakings- en beveiligingstaken, steunverlening of ceremoniële taken in Nederland.44 Daarnaast kunnen reservisten zich aanmelden voor het uitvoeren van incidentele secundaire taken, waardoor op dat moment wordt gesproken over de 'individuele inzet reservist' (hierna: IIR). Een IIR heeft dan ook een primaire en een secundaire commandant.

Commando Zeestrijdkrachten (CZSK):

- De RMT wordt opgeroepen door middel van een brief van het hoofd administratie van de Koninklijke Marine Reserve namens de staatssecretaris van Defensie;

- De IIR krijgt geen officiële oproeping, omdat zijn inzet in overleg gaat met zijn commandant, zodat op voorhand vast komt te staan op welke data zijn inzet wordt verwacht.

Commando Landstrijdkrachten (CLAS):

- De RMT wordt namens een commandant opgeroepen. De oproeping is doorgaans wel schriftelijk, al kan zij ook per e-mail of langs andere moderne communicatiekanalen worden verstuurd;

- De IIR krijgt een oproepingsbrief van de staatssecretaris van Defensie.

Commando Luchtstrijdkrachten (CLSK):

- De RMT schrijft zich in via een online roostersysteem. Wanneer de reservist zich via het roostersysteem opgeeft voor bepaalde data, wordt gerekend op zijn opkomst;

- De IIR krijgt geen officiële oproeping, omdat zijn inzet in overleg gaat met zijn commandant, zodat op voorhand vast komt te staan op welke data zijn inzet wordt verwacht.

Koninklijke Marechaussee (KMar):

- De reservist krijgt geen oproeping, maar in het Aanstellingsbesluit van de reservist is opgenomen: 'Reservisten […] geven zich uiterlijk 10 dagen, voorafgaand aan een uitvraag, bij hun teamplanner op voor daadwerkelijke inzet. Opgave van inzet vindt zoveel mogelijk plaats via de reservisten planningstool 'Het rooster'. De vastgelegde dienst in 'Het rooster' wordt gelijkgesteld aan de oproep in werkelijke dienst van de betreffende reservist'.45

Een korte analyse van deze oproepingsprocedures leidt tot de conclusie dat het erop lijkt dat enkel de oproeping van de IIR bij de CLAS wettig is, nu de oproepingsbrief wordt ondertekend door de staatssecretaris van Defensie. Voor alle andere oproepingsvormen geldt dat ze gebaseerd zijn op niet-bestaande ondermandaten. Tot slot verdient de aandacht dat de oproeping IWD bij de CKMar lijkt te zijn gebaseerd op een ontoelaatbare reparatie van gebrekkige mandaatverlening, door in het Aanstellingsbesluit van de reservist op te nemen dat inschrijving langs elektronische weg voor een bepaalde dienst, gelijk wordt gesteld met een wettige oproeping IWD. Gelet op dit brede scala aan oproepingen is het niet vreemd dat er onduidelijkheid bestaat ten aanzien van de rechtspositie van de reservist en dat verbetering ervan noodzakelijk is.

7 Conclusie

Reservist zijn is vrijwillig, maar niet vrijblijvend volgens Defensie. Van de reservist wordt verwacht dat hij zich telkens op de afgesproken plaats en op de afgesproken tijd meldt na een daartoe strekkende oproeping. Het is evident onwenselijk dat het niet voldoen aan de oproeping zonder gevolgen kan blijven. Het zwaartepunt bij de handhaving ligt overeenkomstig het huidige beleid bij de bestuursrechtelijke aanpak. Deze prevaleert volgens de minister van Defensie boven de inzet van het strafrecht. De strafrechtelijke aansprakelijkheid van een reservist op grond van de artikelen 109 en 110 WvMS is momenteel echter in de meeste gevallen enkel een 'papieren tijger'. Dit blijkt uit de gebreken die kleven aan de oproepingsprocedure. De krijgsmacht kent geen uniforme oproepingsprocedure en de bestaande afzonderlijke oproepingsprocedures voorzien in het algemeen niet in een bevoegd genomen besluit tot oproeping van de reservist omdat er geen mandaat is verleend aan de desbetreffende functionaris.

De herziening van de uiteenlopende, vage en soms informele oproepingsprocedures lijkt geen prioriteit te hebben. Een verklaring hiervoor zou kunnen liggen in de intrinsieke motivatie van de reservist om in de krijgsmacht te dienen. De administratiefrechtelijke aanpak lijkt daarmee momenteel een adequate stok achter de deur te zijn, omdat vervolging kennelijk nog niet opportuun is gebleken. Dit zou anders kunnen worden indien sprake zou zijn van een grootschalig gewapend conflict waar het Koninkrijk bij betrokken is en waarbij een massaal beroep op de reservisten zou moeten worden gedaan. In dat verband en in het licht van het vorengaande zou het strafrecht wellicht een oplossing kunnen bieden ter bevordering van de mobilisering van de krijgsmacht.

Een goed mandaatbesluit en het alsnog uitwerken van de AMvB waar artikel 12l, vierde lid, MAW naar verwijst, ligt het meest voor de hand. Dit zal naar verwachting niet op korte termijn gebeuren, gelet op de inmiddels in gang gezette enorme klus ter normalisering van de rechtspositie van ambtenaren en het feit dat Defensie hiervan is uitgesloten. Naar verwachting zal de vervanger van de MAW, de Wet Ambtenaren Defensie, in 2020 in werking treden. Nadere regels zullen worden gesteld in het nog op te stellen Rechtspositiebesluit Defensiepersoneel. Tot het moment dat deze gebreken worden gerepareerd, blijft de 'weigerende reservist' echter straffeloos.

Naar boven