Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/2683/GB, 24 mei 2019, beroep
Uitspraakdatum:24-05-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:         R-19/2683/GB

Betreft:            [klager]                                                           datum: 24 mei 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.J.R. Roethof, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 14 januari 2019 genomen beslissing van de selectiefunctionaris, (de beroepscommissie begrijpt de Minister, zie de wijziging van de Pbw met ingang van 1 januari 2019, stb-2018-498). alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.   Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt. 

1.      De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem te over te plaatsen naar het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught ongegrond verklaard.

2.         De feiten

Klager was sinds 19 oktober 2018 gedetineerd. Hij verbleef in de p.i. Achterhoek te Zutphen. Op 28 december 2018 is hij overgeplaatst naar het PPC van de p.i Vught, waar een regime van beperkte gemeenschap geldt. Op 16 februari 2019 is klager in vrijheid gesteld.

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.

Door het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) is voor klager een indicatie afgegeven voor een opname in een PPC. Klager deelt de inhoudelijke (medische) achtergronden van deze indicatiestelling niet. Uit de selectiebeslissing van 13 november 2018 blijkt niet van een indicatie voor plaatsing van klager in een PPC. Uit deze beslissing blijkt eveneens dat klager, wanneer er geen indicatiestelling vanuit het NIFP was gekomen, geplaatst zou zijn in de inrichting van zijn voorkeur, de p.i. Arnhem. Niet blijkt dat de aangewezen locatie voor de regio van herkomst de p.i. Vught zou zijn. De bestreden beslissing is onvoldoende gemotiveerd. Klager verzoekt het om een financiële tegemoetkoming.

3.2.      De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.

De bestreden beslissing is genomen op grond van het selectieadvies van de p.i. Achterhoek van 21 december 2018 en de indicatiestelling van het NIFP van 21 december 2018. Dat in de beslissing van 13 november niet is verwezen naar deze stukken is dan ook niet vreemd. Uit het selectieadvies volgt dat de directeur van de p.i. Achterhoek klager voorstelt voor plaatsing in een PPC, gezien het gedrag van klager en het feit dat hij meer zorg nodig heeft dan hem in de p.i. geboden kan worden. De psycholoog heeft klager gezien en vermoedde de rand van een psychose bij klager. Uit de indicatiestelling van 21 december 2018 volgt dat klager nauwelijks probleembesef heeft en geen ziektebesef. Klager heeft meermalen in een PPC verbleven op grond het vermoeden van psychotische problematiek. Klager is bekend met borderline en een licht verstandelijke beperking. Klager voldoet aan de wettelijke criteria voor plaatsing in een PPC en dit is ook in zijn eigen belang. De plaatsing in het PPC van de p.i. Vught is ingegeven door de spoed die een dergelijke plaatsing met zich mee brengt en het gegeven dat klager uit de regio Nijmegen komt. Het spreekt voor zich dat deze beslissing in de plaats is gekomen van de eerdere plaatsingsbeslissing van 13 november 2018. De Minister verzoekt het beroep ongegrond te verklaren en ziet geen aanleiding voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming.

4.         De beoordeling

4.1.      Hoewel klager op 16 februari 2019 in vrijheid is gesteld en derhalve niet langer in detentie verblijft, zal de beroepscommissie het beroep inhoudelijk behandelen, nu klager om een financiële tegemoetkoming heeft verzocht.

4.2.      In artikel 20c van de Regeling wordt bepaald dat in een PPC gedetineerden kunnen worden geplaatst ten aanzien van wie: “a. in verband met een psychiatrische stoornis, een persoonlijkheidsstoornis, psychosociale problematiek, verslavingsproblematiek of een verstandelijke beperking, forensische zorg is geïndiceerd; b. in verband met de vraag of forensische zorg is geïndiceerd, nadere observatie is vereist.” In de toelichting op deze bepaling is staat dat de PPC’s worden aangewezen als huis van bewaring en als gevangenis (op grond van artikel 9 van de Pbw) bestemd voor de onderbrenging van gedetineerden die een bijzondere opvang behoeven (op grond van artikel 14 van de Pbw).

4.3.      Aan klagers plaatsing in het PPC van de p.i. Vught lag een indicatiestelling ten grondslag. Dit wordt verder ondersteund door het selectieadvies van de directeur van de p.i. Achterhoek. Om die reden acht de beroepscommissie de beslissing van de Minister klager voor plaatsing in het PPC van de p.i. Vught te selecteren – mede gelet dat klager uit de regio Nijmegen komt – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet onredelijk of onbillijk. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van J.A. van der Veen, secretaris, op 24 mei 2019.

           

secretaris         voorzitter

 

 

 

Naar boven