Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-19/1508/SGB, 26 april 2019, schorsing
Uitspraakdatum:26-04-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          : S-19/1508/SGB

Betreft : [verzoeker]    datum: 26 april 2019

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw), heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. H.M.S. Cremers, namens  […], verder verzoeker te noemen.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 73, vierde lid, juncto artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de tenuitvoerlegging van de beslissing van de Minister van 19 april 2019, waarin verzoekers bezwaarschrift, gericht tegen de afwijzing van een verzoek om de aan hem opgelegde gevangenisstraf in een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) te ondergaan, ongegrond is verklaard.

De voorzitter heeft voorts kennis genomen van het verzoekschrift (met bijlagen), het bezwaarschrift van 3 april 2019, van de beslissing op het bezwaarschrift van 19 april 2019, het op 19 april 2019 tegen de beslissing van de Minister ingediende beroepschrift, alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de Minister van 23 april 2019.

1.         De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van een verzoek om schorsing van een beslissing van de Minister slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing van de Minister is genomen in strijd met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de beslissing van de Minister. De voorzitter overweegt als volgt.

Namens verzoeker is aangevoerd dat verzoeker de zelfmeldersstatus heeft en hij op grond van het bepaalde in artikel 13, eerste lid, sub b. van de Pbw in samenhang met het bepaalde in artikel 3 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (de Regeling) vanaf het begin van de detentie in aanmerking komt voor plaatsing in een b.b.i. Hij beschikt over een eigen koopwoning, heeft een eigen bedrijf en heeft bovendien de zelfmeldersstatus. Verzocht wordt de beslissing van de Minister te schorsen en te beslissen dat hij zich niet dient te melden in de p.i. Middelburg totdat de beslissing op zijn verzoek om als zelfmelder direct geplaatst te worden in een b.b.i. onherroepelijk is geworden.

Namens de Minister is het volgende aangevoerd. Uit de beslissing van 19 april 2019 volgt dat verzoeker nog niet voldoet aan de gestelde eisen voor plaatsing in een b.b.i. Op grond van het bepaalde in artikel 3, eerste lid van de Regeling komen voor plaatsing in een b.b.i. of afdeling gedetineerden in aanmerking: a. die een beperkt vlucht- en maatschappelijk risico vormen; b. die een strafrestant hebben van maximaal achttien maanden; c. die beschikken over een aanvaardbaar verlofadres, en d. die zijn gepromoveerd. Verzoeker voldoet op dit moment alleen aan de voorwaarde gesteld onder b. Indien verzoeker zich op 30 april 2019 bij de p.i. Middelburg zal melden zal hij voldaan hebben aan de voorwaarde gesteld onder d. De overige voorwaarden (a en c) dienen te worden getoetst door de directeur van p.i. Middelburg.

De voorzitter overweegt dat in dit geval op voorhand een inhoudelijke beoordeling wordt gevraagd die het voorlopige oordeel van de voorzitter overstijgt en in de bodemprocedure in beroep aan de orde dient te komen, waarbij de feiten kunnen worden vastgesteld. Om deze reden dient het verzoek te worden afgewezen.

Verzoeker dient zich op 30 april 2019 te melden in de p.i. Middelburg. 

2.         De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek af.

Aldus gedaan door mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, in tegenwoordigheid van J.A. van der Veen, secretaris op 26 april 2019.

        

                   secretaris              voorzitter

 

 

 

 

 

Naar boven