Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/2246/TP, 26 november 2003, beroep
Uitspraakdatum:26-11-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/2246/TP

betreft: [klager] datum: 26 november 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een op 18 september 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend doormr. S.O. Roosjen, namens

[...], verder te noemen klager,

tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. S.O. Roosjen om het beroep schriftelijk toe te lichten.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst met ingang van 29 september 2003 verlengd tot 28 december 2003.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak d.d. 13 november 2002 terbeschikkingstelling (tbs) met voorwaarden opgelegd. Klager was reeds veroordeeld tot een drietal gevangenisstraffen van respectievelijk 18maanden en twee maal 21 dagen, en heeft aansluitend aan de v.i.-datum d.d. 7 oktober 2002 subsidiaire hechtenis van in totaal 33 dagen en 7 dagen gijzeling op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhavingverkeersvoorschriften ondergaan.
Op 16 november 2002 is klagers tbs met voorwaarden aangevangen. Bij rechterlijke uitspraak d.d. 18 december 2002 is alsnog zijn verpleging van overheidswege bevolen, welke uitspraak op 2 januari 2003 onherroepelijk is geworden. Metingang van deze datum is de passantentermijn van klager aangevangen.
Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven in verschillende huizen van bewaring, sinds 22 augustus 2003 in het huis van bewaring (h.v.b.) Grave te Grave.
De Minister heeft aangegeven bij beschikking d.d. 6 augustus 2003 te hebben besloten tot plaatsing van klager in het Forensisch Psychiatrisch Instituut De Rooyse Wissel te Venray (hierna: De Rooyse Wissel). Deze plaatsing was tentijde van het instellen van het beroep nog niet gerealiseerd.

3. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Blijkens de bestreden beslissing is klagers tbs op 16 november 2002 aangevangen en duurde de passantentermijn ten tijde van die beslissing circa tien maanden. Door de verlenging van de passantentermijn met drie maanden is dietermijn dertien maanden gaan bedragen. Het is onduidelijk hoe dat kan, nu die termijn 12 maanden zou moeten bedragen. In ieder geval is de duur van de passantentermijn onredelijk lang. De Minister moet in staat worden geacht reedseerder zorg te dragen voor plaatsing in een tbs-inrichting. Volgens de Forensisch Psychiatrische Dienst is klager niet detentieongeschikt. Het PMO van het h.v.b. De Grittenborgh te Hoogeveen heeft op 27 mei 2003 en 18 augustus 2003op de hoorformulieren echter aangegeven dat er grond is voor spoedige plaatsing van klager. Het is opvallend dat klager zijn verblijf in het h.v.b. Grave als meer stresserend ervaart dan zijn verblijf in het h.v.b. De Grittenborgh.
Verzocht wordt het beroep gegrond te verklaren en klager een tegemoetkoming toe te kennen.

Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Het beroep zal ongegrond zijn. Klager kon wegens het tekort aan tbs-plaatsen nog niet in een tbs-inrichting worden geplaatst. Ten tijde van de bestreden beslissing verbleef klager negen maanden in een h.v.b. De ingangsdatum vanklagers tbs met voorwaarden is 16 november 2002. Deze tbs is bij op 2 januari 2003 onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak omgezet in tbs met bevel tot verpleging van overheidswege, zodat klagers passantentermijn vanaf diedatum is gaan lopen.
Er bestaat geen aanleiding ten aanzien van klager af te wijken van de volgorde van plaatsing in tbs-inrichtingen die primair wordt bepaald door de aanvangsdatum van de tbs. Niet is gebleken dat hij met voorrang boven anderetbs-passanten in een tbs-inrichting moet worden geplaatst. Klager verblijft op een reguliere afdeling van het h.v.b. Grave. De Minister had ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing vanuit de inrichting van klagersverblijf geen signalen ontvangen dat klagers situatie in het h.v.b. onhoudbaar zou zijn en/of dat van detentieongeschiktheid moest worden gesproken. De opgevraagde medische verklaring zal na ontvangst worden nagezonden.

4. De beoordeling
Zoals de beroepscommissie in haar uitspraak d.d. 9 februari 1998 (C 97/28) heeft overwogen leidt een beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn wegens capaciteitstekort niet zonder meer tot gegrondverklaringvan het beroep. Volgens bestendige jurisprudentie van de beroepscommissie kan het beroep leiden tot gegrondverklaring indien de duur van de passantentermijn onredelijk en onbillijk moet worden geacht en/of de psychische conditie vande tbs-passant zodanig is dat hij als ongeschikt voor verder verblijf in een h.v.b. moet worden aangemerkt.

Uit het onderzoek in de onderhavige zaak is voldoende komen vast te staan dat klager als gevolg van het capaciteitstekort niet is geplaatst in een tbs-inrichting. Ook is voldoende aannemelijk geworden dat de Minister bij zijnbeslissing op dit punt niet is afgeweken van zijn beleid om de volgorde van plaatsing van tbs-gestelden in een tbs-inrichting te laten bepalen door de volgorde van de data waarop de terbeschikkingstellingen (met bevel tot verplegingvan overheidswege) van klager en de overige tbs-gestelden zijn ingegaan.

De totale duur van het verblijf van klager als passant in een h.v.b. was ten tijde van de bestreden beslissing nog niet zodanig lang dat de bestreden beslissing tot verlenging van de passantentermijn, bij afweging van alle inaanmerking komende belangen, onredelijk of onbillijk moet worden geacht. Blijkens de stukken is weliswaar klagers tbs met voorwaarden op 16 november 2002 aangevangen, maar is de uitspraak waarbij alsnog zijn verpleging vanoverheidswege is bevolen op 2 januari 2003 onherroepelijk geworden, op welke datum de passantentermijn derhalve is aangevangen. Klagers passantentermijn is derhalve ten gevolge van de bestreden beslissing langer dan negen maandengaan duren en niet, zoals de Minister in de bestreden beslissing heeft aangegeven, langer dan 12 maanden.

Uit de medische verklaring d.d. 24 oktober 2003 van de Forensisch Psychiatrische Dienst Den Bosch blijkt dat de psychische conditie van klager op dat moment niet van dien aard was dat een verder verblijf in een h.v.b. alsonverantwoord moest worden beschouwd.
De beroepscommissie gaat er derhalve van uit dat er ten tijde van de bestreden beslissing geen aanleiding bestond om klager bij voorrang in een tbs-inrichting te plaatsen.
De omstandigheid dat het bureau selectie- en detentiebegeleiding van het h.v.b. De Grittenborgh op de hoorformulieren heeft aangegeven dat het PMO van mening is dat klager spoedig in een tbs-inrichting dient te worden geplaatstomdat een lang verblijf in het h.v.b. zijn motivatie zeker niet ten goede zal komen, kan niet leiden tot een ander oordeel. In het algemeen zal gelden dat een langer verblijf van tbs-passanten in een h.v.b. mogelijk een negatieveinvloed heeft op de motivatie voor behandeling. In verband met het bestaande capaciteitstekort is vooral in geval van detentieongeschiktheid plaatsing bij voorrang boven andere tbs-passanten geïndiceerd.

De beroepscommissie is, gelet op het hiervoor overwogene, van oordeel dat de bestreden beslissing niet in strijd met de wet is en dat de termijn waarbinnen klager in een tbs-inrichting had moeten zijn geplaatst diende te wordenverlengd van 29 september 2003 tot 28 december 2003. De omstandigheid dat de Minister, naar wordt aangenomen per abuis, in de bestreden beslissing heeft aangegeven dat klagers tbs als gevolg van die beslissing langer dan 12 maandenis gaan duren en klager een tegemoetkoming heeft aangeboden, kan daaraan op zich niet afdoen.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 26 november 2003

secretaris voorzitter

Naar boven