Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 00/0957/GM, 23 oktober 2000, beroep
Uitspraakdatum:23-10-2000

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 00/957/GM

betreft: [klager] datum: 23 oktober 2000

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (PM) heeft kennis genomen van een op 22 mei 2000 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.M.E. Jansen, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) "De IJssel" te Krimpen aan den IJssel,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag d.d. 9 mei 2000 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw voornoemd, is op 18 juli 2000 in de p.i. „De IJssel“ gehoord door de voorzitter en een lid van de beroepscommissie, bijgestaan door de secretaris, van welk horen verslag is opgemaakt. Deinrichtingsarts heeft een schriftelijke reactie op dit verslag gegeven.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur d.d. 27 maart 2000, betreft het feit dat de arts klager arbeidsgeschikt heeft verklaard zonder hem te onderzoeken terzake van zijn nierklachten.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Door en namens klager is de klacht als volgt toegelicht:
Sinds enkele jaren is bekend dat klager een steen in zijn nieren heeft. Hij moet hiermee leren leven. Af en toe heeft hij er fors last van. Zo’n aanval met hevige pijn duurt twee tot drie dagen. Door veel te drinken en met behulpvan pijnstillers (die op de afdeling aanwezig zijn en aan klager zonder tussenkomst van de medische dienst worden verstrekt) zakt de pijn. Als deze verdwenen is, is het lichaam nog niet hersteld. Klager voelt zich dan doorgaans nogerg belabberd en tot niets in staat. Hij staat in de inrichting bekend als een harde werker.
In het weekend van 25 en 26 maart 2000 had klager last van een dergelijke aanval gehad. Op maandag 27 maart 2000 voelde hij zich, ondanks de zetpil die hij had genomen, te beroerd om aan het werk te kunnen gaan. Hij meldde zichderhalve ’s morgens ziek. Ongelukkigerwijs viel deze ziekmelding samen met een protestactie van (andere) gedetineerden – in de vorm van een collectieve ziekmelding – die gericht was tegen het nieuw ingevoerde dagprogramma. Diezelfdeochtend is de inrichtingsarts (ook) bij klager geweest vanwege zijn ziekmelding. Staande in de deuropening heeft de arts hem zonder enig onderzoek arbeidsgeschikt verklaard. Het mag dan zo zijn, zoals de arts in zijn reactie op hetberoep heeft geschreven, dat hij ook van afstand kon waarnemen dat klager op dat moment geen last had van ernstige koliekpijnen, dit neemt niet weg dat hij klager op grond van zijn klachten had moeten onderzoeken en niet zonder meerhad mogen concluderen dat hij in staat was om te werken. Klager is niet aan het werk gegaan en is vervolgens wegens werkweigering disciplinair gestraft. Gelet op deze gang van zaken heeft de arts zich onvoldoende rekenschap gegevenvan zijn dubbelfunctie van huisarts en controlerend arts en deze op onaanvaardbare wijze vermengd. Door zijn optreden kan hij verantwoordelijk worden geacht voor de oplegging van de disciplinaire straf aan klager.
Op 30 maart 2000 is klager weer opgeroepen door de medische dienst. Toen hij ter plekke zag dat de dienstdoende inrichtingsarts dezelfde was als degene die hem enkele dagen eerder vanuit de verte, ondanks zijn klachten,arbeidsgeschikt heeft verklaard, heeft hij rechtsomkeerd gemaakt. Weer enkele dagen later heeft klager de andere inrichtingsarts geconsulteerd. Deze heeft hem wel serieus genomen; de arts heeft het nodige onderzoek verricht en hemterzake van zijn klachten – hij heeft niet alleen nierproblemen – op de juiste wijze behandeld.

De inrichtingsarts heeft in zijn reactie op het beroep het volgende standpunt ingenomen.
De nierklachten van klager waren bekend. Hij kon hiervoor gebruik maken van medicijnen. Op 27 maart 2000 gaf klager, liggend op bed, aan klachten te hebben. Hij maakte niet de indruk daar ernstig aan te lijden, althans geen ernstigekoliekpijnen te hebben. De indruk bestond dat werken wel mogelijk was.
In zijn reactie op het verslag van het horen van klager geeft de arts aan niets aan zijn eerdere standpunt toe te voegen en de uitspraak van de beroepscommissie te zullen respecteren.

3. De beoordeling
De beroepscommissie overweegt allereerst dat het inherent is aan de positie van de inrichtingsarts dat hij (onder meer) optreedt als huisarts voor de gedetineerden én dat hij controlerend arts is ten behoeve van de directie watbetreft de (on)geschiktheid van de gedetineerden voor het verrichten van inrichtingsarbeid. De disciplinaire strafoplegging valt volledig binnen de verantwoordelijkheid van de directeur. Deze mag daarbij in beginsel afgaan op eenterzake (eerder) gegeven oordeel van de arts, zij het dat er reden kan zijn om de arts vanwege nieuwe ontwikkelingen andermaal een controle te laten uitvoeren.
De beroepscommissie overweegt voorts dat, gelet op klagers (ook aan de inrichtingsarts bekende) medische voorgeschiedenis, hij ter gelegenheid van zijn ziekmelding vanwege nierklachten serieus had moeten worden onderzocht, hetzijmeteen ter plekke, hetzij op een later tijdstip die dag. De door de arts verrichte waarneming vanuit de deuropening van klagers cel, welke wijze van optreden door de arts niet weersproken is, kan niet als een dergelijk onderzoekworden aangemerkt. Het oordeel van de arts dat klager als arbeidsgeschikt kon worden beschouwd is daardoor niet op grond van deugdelijk onderzoek en derhalve niet op zorgvuldige wijze tot stand gekomen. Het beroep zal daarom gegrondworden verklaard. De beroepscommissie acht enige tegemoetkoming aan klager geboden, welke zij vaststelt op f. 25,- (vijfentwintig gulden).

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de p.i. „De IJssel“ toekomende tegemoetkoming op f. 25,- (vijfentwintig gulden).

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema, voorzitter, prof. dr. F.H.L. Beyaert en prof. dr. L.A.J.M. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.H.L. Cusell-te Gussinklo, secretaris, op 23oktober 2000.

secretaris voorzitter

Naar boven