Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-19/1480/SGA, 19 april 2019, schorsing
Uitspraakdatum:19-04-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

Nummer          : S-19/1480/SGA

Betreft : [verzoeker]    datum: 19 april 2019

 

 

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. R.I. Kool, namens  […], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichting (p.i.) Krimpen aan den IJssel.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting, van 27 maart 2019, inhoudende de beëindiging van verzoekers plaatsing op grond van artikel 43, derde lid, van de Pbw en de terugplaatsing van verzoeker in de p.i. Krimpen aan den IJssel.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift met bijlagen van 3 april 2019 (kenmerk: IJ-2019-000327) alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 16 april 2019.

 

1.         De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat laatste het geval en daartoe wordt het volgende overwogen.

 

Wettelijk kader

In artikel 43, eerste lid, van de Pbw is bepaald dat de gedetineerde recht heeft op sociale verzorging en hulpverlening. Het derde lid bepaalt dat de directeur zorg draagt voor overbrenging van de gedetineerde naar de daartoe bestemde plaats, indien de in het eerste lid omschreven zorg en hulp dit noodzakelijk maken en een dergelijke overbrenging zich verdraagt met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming.

 

De feiten

Verzoeker is een 53-jarige man die in 2012 in Spanje is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar en één maand voor het overtreden van de Opiumwet. Verzoeker verblijft sinds 27 september 2017 in detentie in het kader van de herroeping van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.). Hij recidiveerde tijdens de proeftijd en heeft de meldplicht geschonden (bijzondere voorwaarde). Verzoekers  einddatum is 7 oktober 2019.

Uit het selectieadvies van de p.i. Krimpen aan den IJssel van 23 maart 2018 blijkt dat verzoeker goed gedrag vertoont in de inrichting en hij als kleurcode “groen” heeft. De reclassering heeft positief  geadviseerd om verzoeker, in het kader van zijn detentiefasering, in een begeleid wonen traject te plaatsen. Verzoeker heeft aangegeven bij […] geplaatst te willen worden. De reclassering geeft aan dat de kans op recidive (op overtreding van de Opiumwet) hoog-gemiddeld wordt ingeschat. Verzoeker is eerder veroordeeld voor overtreding van de Opiumwet. Een gebrek aan inkomen, dagbesteding en woonruimte worden genoemd als risicofactoren. Daarnaast is sprake van een hoge schuldenlast. Bij verzoeker is geen sprake van een zorgindicatie. De kans op onttrekken aan voorwaarden wordt gemiddeld ingeschat en het risico op letselschade laag. Verzoeker is nimmer veroordeeld voor geweldsdelicten.

Het Openbaar Ministerie (OM) heeft op 1 november 2018 een negatief advies uitgebracht over de vrijheden van verzoeker. Als reden voor dit negatieve advies is genoemd: “Betrokkene heeft zich tijdens zijn v.i. niet aan de voorwaarden gehouden waardoor zijn v.i. is opgeheven. Heb geen vertrouwen in een goede afloop.”

Bij brief van 17 december 2018 heeft de selectiefunctionaris op grond van artikel 43, derde lid, van de Pbw ingestemd met een detentievervangende behandeling van verzoeker bij […] per 20 december 2018. Verzoeker is op die datum naar […] overgebracht.

Verzoeker is op 27 maart 2019 vanuit […] teruggeplaatst in de p.i. Krimpen aan den IJssel.

 

Toelichting verzoek

Namens verzoeker is op 15 april 2019 beklag (met bijlagen) ingesteld bij de beklagcommissie en om schorsing verzocht van de beslissing tot terugplaatsing van verzoeker. Verzoeker is op 20 december 2018 geplaatst bij […]. Alle instanties, behalve het OM, hebben positief geadviseerd over verzoekers plaatsing. Ondanks het negatieve advies van het OM heeft de directeur, na instemming van de selectiefunctionaris, beslist tot plaatsing van verzoeker bij […]. Verzoeker heeft zich goed ingezet bij […]. Hij beschikt sinds januari 2019 over een fulltime baan en richt zich op de toekomst van zijn gezin. Verzoeker is op 27 maart 2019 mondeling geïnformeerd over de terugplaatsing, waarmee abrupt een eind kwam aan zijn traject bij […]. Volgens […] is de terugplaatsing voor verzoeker een grote teleurstelling en ‘een dikke streep door zijn resocialisatieproces’. Bij de beslissing tot terugplaatsing lijkt geen nieuwe belangenafweging te zijn gemaakt en is geen rekening gehouden met de belangen van verzoeker. Bij het nemen van de beslissing tot terugplaatsing is derhalve onvoldoende zorgvuldigheid betracht, zodat deze beslissing onvoldoende gemotiveerd is.

 

Reactie directeur

Uit de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 16 april 2019 volgt dat verzoeker per

27 maart 2019, na instemming van de selectiefunctionaris, is teruggeplaatst in de p.i. Krimpen aan den IJssel. Aanleiding voor de terugplaatsing van verzoeker is dat op 28 maart 2019 de rapporten van de Inspecties en de Onderzoeksraad voor Veiligheid die zijn opgesteld naar aanleiding van hun onderzoeken naar het detentieverloop van Michael P. openbaar zijn geworden. Tevens is de beleidsreactie van de Minister voor Rechtsbescherming op de rapporten naar de Tweede kamer gestuurd. Uit de rapporten blijkt dat er sprake is van tekortkomingen in de wijze waarop plegers van ernstige gewelds- en zedenmisdrijven die ook psychiatrische zorg behoeven, (kunnen) worden beoordeeld ten behoeve van hun uitplaatsing en de toekenning van vrijheden. Aan deze conclusies kan de directeur niet voorbij gaan. De directeur dient niet enkel te kijken naar de belangen van verzoeker, maar ook naar de belangen van de samenleving.

De minister heeft de Tweede Kamer geïnformeerd over een zevental maatregelen die hij treft naar aanleiding van de aanbevelingen in de rapporten. Deze maatregelen zullen een aanzienlijke impact hebben op de plaatsing van gedetineerden bij forensische zorgaanbieders, zoals in het geval van verzoeker. Vooruitlopend op deze mededeling heeft de directeur besloten om verzoeker terug te plaatsen, omdat in zijn geval het OM op 1 november 2018 negatief heeft geadviseerd. Op dit advies is niet kenbaar gereageerd, zodat op 27 maart 2019 beslist is tot terugplaatsing van verzoeker. Bij brief van 10 april 2019 heeft de hoofddirecteur van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) de hiervoor bedoelde maatregelen kenbaar gemaakt. Aan de hand van deze brief zal de directeur opnieuw beoordelen of verzoeker in aanmerking komt voor plaatsing in een forensische zorginstelling, waarbij het rapport van […] ook betrokken zal worden. De directeur wenst het plaatsingsproces opnieuw te doorlopen.

 

Beoordeling schorsingsverzoek

De voorzitter stelt vast dat verzoeker sinds 20 december 2018 in het kader van een ‘detentievervangende behandeling’ verblijft bij […]. Voorafgaand aan verzoekers plaatsing bij […] heeft de reclassering het recidiverisico (op het plegen van Opiumwetdelicten) als hoog-gemiddeld ingeschat en het risico op letselschade als laag. Tevens heeft de reclassering positief geadviseerd om verzoeker, in het kader van zijn detentiefasering, in een begeleid wonen traject te plaatsen waarna verzoeker bij […] is geplaatst.

De directeur verwijst in de inlichtingen naar de brief van 10 april 2019 waarin gesproken wordt over ‘plegers van ernstige gewelds- en zedenmisdrijven die ook psychiatrische zorg behoeven’. Verzoeker valt, gelet op zijn veroordeling voor overtreding van de Opiumwet, niet onder die categorie gedetineerden. Er is voor verzoeker ook geen zorgindicatie afgegeven. Hoewel volgens diezelfde brief bij de plaatsing en de beoordeling van vrijheden niet van een negatief advies van het OM – waar in dit geval sprake van is – afgeweken kan worden, is niet aangevoerd of gebleken dat (ten aanzien van het risico op letselschade) destijds een verkeerde inschatting is gemaakt en ook is niet aangevoerd of gebleken dat  inmiddels sprake zou zijn van enig risico op het plegen van een gewelds- of zedenmisdrijf (ofschoon verzoeker nooit voor dergelijke delicten is veroordeeld). 

Uit de berichtgeving van […] blijkt dat het gedrag van verzoeker goed is. Tevens heeft verzoeker sinds januari 2019 een fulltime baan en – zo blijkt uit de brief van zijn werkgever van 26 maart 2019 – wil verzoekers werkgever hem ondersteunen bij zijn resocialisatie. Verzoeker is door terugplaatsing ernstig in zijn belangen geschaad, terwijl zijn gedrag geen enkele aanleiding heeft gegeven voor die terugplaatsing.

Gelet op het bovenstaande moet, naar het voorlopig oordeel van de voorzitter, de beslissing tot terugplaatsing van verzoeker (die niet valt binnen de categorie ‘plegers van ernstige gewelds- en zeden misdrijven’), en in welke beslissing een op verzoeker afgestemde belangenafweging geheel ontbreekt, als zodanig onredelijk en onbillijk worden aangemerkt dat er een spoedeisend belang is om tot schorsing van de tenuitvoerlegging van die beslissing over te gaan.

 

2.         De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende beklag zal hebben beslist.

 

Aldus gedaan door mr. J.D. den Hartog, voorzitter, in tegenwoordigheid van J.A. van der Veen, secretaris, op 19 april 2019.

 

 

 

 

secretaris         voorzitter

Naar boven