Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-19/1426/SGA, 8 april 2019, schorsing
Uitspraakdatum:08-04-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          : S-19/1426/SGA

Betreft : [verzoeker]    datum: 8 april 2019

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. S.C. van Paridon, namens […], verder verzoeker te noemen, verblijvende in Detentiecentrum Rotterdam. Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 29 maart 2019, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel, ingaande op 29 maart 2019 om 16.20 uur en eindigend op 12 april 2019 om 16.20 uur, wegens het veroorzaken van een opstand, het weigeren van opdrachten van het personeel en het verstoren van de orde, rust en veiligheid in de inrichting. De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 4 april 2019 (kenmerk DC-2019-000230) alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 5 april 2019.

1.         De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval. Uit de schriftelijke inlichtingen van de directeur, waaronder het schriftelijk verslag van 29 maart 2019, volgt dat een groepje gedetineerden, waaronder verzoeker, bij de balie vroeg om sigaretten. Deze konden op dat moment niet verstrekt worden. De groep werd hierna meermalen verzocht naar hun kamer te gaan. De groep weigerde dit en weigerde mee te werken aan het insluitmoment. Verzoeker uitte zich het meest verbaal van de groep. Het personeel heeft vervolgens alarm gemaakt om verdere escalatie te voorkomen. Namens verzoeker is aangevoerd dat hij ontkent de veiligheid in de inrichting verstoord heeft en acht de opgelegde straf disproportioneel. aar het voorlopig oordeel van de voorzitter wordt uit de inlichtingen van de directeur, waaronder het schriftelijk verslag, voldoende aannemelijk dat verzoeker zich – samen met anderen – tegen het personeel heeft gekeerd door opdrachten van het personeel te weigeren en niet mee te werken, waarbij hij zich verbaal heeft geuit tegen het personeel. Hoewel uit het schriftelijk verslag volgt dat het personeel zich genoodzaakt zag alarm te slaan om escalatie te voorkomen, heeft de directeur – nog steeds naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – onvoldoende duidelijk gemaakt wat de opstand precies inhield, in hoeverre dit de onrust de orde, rust en veiligheid in de inrichting heeft verstoord en waarom verzoekers gedrag een dergelijke hoge disciplinaire straf rechtvaardigt. De door de directeur gegeven motivering kan naar het voorlopig oordeel van de voorzitter de bestreden beslissing niet dragen, zodat de voorzitter – nog steeds voorlopig oordelend – de opgelegde straf disproportioneel acht. Gelet daarop zijn termen aanwezig voor toewijzing van het verzoek.

2.         De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende beklag zal hebben beslist.

Aldus gedaan door mr. R.H. Koning, voorzitter, in tegenwoordigheid van J.A. van der Veen, secretaris, op 8 april 2019.

 

secretaris         voorzitter

 

Naar boven