Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 00/1639/TP, 27 december 2000, beroep
Uitspraakdatum:27-12-2000

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 00/1639/TP

betreft: [klager] datum: 27 december 2000

U I T S P R A A K

van de beroepscommissie uit de sectie terbeschikkingstelling van de Centrale Raad voor Strafrechtstoepassing, bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (BVT), inzake het beroep van

[...], verder te noemen klager,

tegen een beslissing van:

de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister.

B E V I N D I N G E N E N O V E R W E G I N G E N :

1. De bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst, met ingang van 1 augustus 2000 verlengd tot 30 oktober 2000.

2. De procedure
De beroepscommissie heeft kennis genomen van onder meer de navolgende stukken:
- het niet gedateerde beroepschrift van klager;
- de schriftelijke inlichtingen en opmerkingen d.d. 2 oktober 2000 van de Minister met bijlagen.

Ter zitting van de beroepscommissie van 31 oktober 2000, gehouden in de penitentiaire inrichtingen "Zutphen" te Zutphen, is klager gehoord.
Namens de Minister is gehoord mevrouw mr. [...].
Hiervan is het aangehechte verslag opgemaakt.

3. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak ter beschikking gesteld (tbs) met bevel dat hij van overheidswege zal worden verpleegd. De terbeschikkingstelling van klager is ingegaan op 6 augustus 1999. Klager heeftin afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven in de penitentiaire inrichtingen (hierna: p.i.) 'Nieuw Vosseveld' te Vught.
Het Dr. F.S. Meijers Instituut te Utrecht (MI) heeft na een bezoek van een psycholoog aan klager op 7 januari 2000 bij schrijven van 18 februari 2000 de Minister geadviseerd klager te plaatsen in de tbs-kliniek 'De Kijvelanden' tePoortugaal, waartoe de Minister op 7 maart 2000 heeft beslist. Deze plaatsing is ten tijde van het beroep nog niet gerealiseerd.
Bij brief van 26 juli 2000 heeft de Minister klager medegedeeld dat hij nog niet geplaatst kon worden in een tbs-inrichting en dat de termijn die klager in een p.i. kan doorbrengen (de passantentermijn) in afwachting van zijnplaatsing in een tbs-inrichting met ingang van 1 augustus 2000 met drie maanden is verlengd tot 30 oktober 2000. Klager is op 26 juli 2000 terzake van genoemde verlengingsbeslissing gehoord door een medewerker van het BureauSelectie en Detentiebegeleiding. De psychiater van de Forensisch Psychiatrische Dienst te 's-Hertogenbosch heeft op 11 september 2000 een medische verklaring afgegeven, waaruit blijkt dat klager detentiegeschikt wordt geacht.

4. De standpunten
4.1. Het standpunt van klager
Hij heeft geen bezwaar tegen zijn plaatsing in De Kijvelanden. Hij heeft ongeveer een maand geleden een intakegesprek gehad met een medewerker van deze inrichting. Hoewel hij geen problemen ondervindt van zijn verblijf in depenitentiaire inrichting, wil hij met zijn behandeling beginnen. Hij verlangt een schadevergoeding voor het lange wachten. De hoogte ervan laat hij over aan de beroepscommissie.

4.2. Het standpunt van de Minister
Het beroep zal formeel ongegrond zijn, doordat klager over deze beslissing tijdig is gehoord en geïnformeerd.
Klager kon wegens het tekort aan tbs-plaatsen nog niet in een tbs-inrichting worden geplaatst. Hij verbleef ten tijde van de bestreden beslissing op de IBA van de p.i. en zijn passantentermijn bedroeg ten tijde van deverlengingsbeslissing 12 maanden. Voor wat betreft de huidige capaciteit, het aantal passanten en de gemiddelde passantentijd wordt verwezen naar het recentste door de afdeling Juridische Zaken van de Dienst Justitiële Inrichtingenverstrekte overzicht. (Het recentste overzicht dateert van april 2000 en laat zien dat per 1 april 2000 de gemiddelde duur van de reeds uitgezeten wachttijd van de passanten 252 dagen bedroeg met een mediaan van 180 dagen, BC). Erbestaat geen aanleiding ten aanzien van klager af te wijken van de volgorde van plaatsing in tbs-inrichtingen die primair wordt bepaald door de aanvangsdatum van de tbs. Er is geen sprake van een ernstige, onhoudbare situatie in dep.i. of van detentieongeschiktheid van klager. Blijkens de inhoud van de medische verklaring van 11 september 2000 draait klager goed mee op de IBA en is hij redelijk ingesteld op medicatie. De forensisch psychiater acht klager danook detentiegeschikt.
Ter zitting is hieraan het volgende -zakelijk weergegeven- toegevoegd.
Enige tijd geleden heeft de beroepscommissie beslist dat een passantentermijn van 12 maanden of langer onredelijk en onbillijk moet worden geacht. De beroepscommissie heeft vervolgens beslist dat in dat geval vanaf het moment dat deduur van de passantentermijn 12 maanden bedraagt een tegemoetkoming van f.1250,= per maand dient te worden toegekend, welk bedrag vanaf de vijftiende maand driemaandelijks wordt verhoogd met
f. 250,= per maand totdat de plaatsing in een tbs-inrichting een feit is. Voornoemde uitspraak is voor de Minister aanleiding geweest de voorzitter van de beroepscommissie in een algemene brief d.d. 18 augustus 2000 zijn zienswijzeomtrent toe te kennen tegemoetkomingen mede te delen. Ook voor het onderhavige geval wordt verwezen naar deze brief, welke wordt geacht deel uit te maken van de stukken in deze zaak. Aanvankelijk heeft de beroepscommissietbs-passanten na het verstrijken van 15 maanden na de ingangsdatum van hun tbs een tegemoetkoming toegekend van f. 1250,=. Het is in strijd met de rechtsgelijkheid dat thans een tbs-passant ditzelfde bedrag na het verstrijken van 12maanden ontvangt. In het laatste geval ondervindt een tbs-passant immers minder nadeel dan een passant die 15 maanden heeft moeten wachten.

5. De beoordeling
5.1. Voor de beoordeling van het beroep zijn van belang de bepalingen van de Wet van 25 juni 1997 tot vaststelling van een Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden en overige verpleegden strafrechtstoepassing en daarmedeverband houdende wijzigingen van het Wetboek van Strafrecht en de Beginselenwet gevangeniswezen (Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden) (Stb. 1997, 280). Van deze Wet is artikel 12 op 11 juli 1997 en zijn de overigebepalingen op 1 oktober 1997 in werking getreden (KB 5 juli 1997, Stb. 1997, 295).

5.2. Bij de beoordeling van het beroep moet het volgende worden vooropgesteld. Op grond van de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 12 BVT, moet worden aangenomen dat het de bedoeling van de wetgever is geweest dat inbeginsel capaciteitstekort in de tbs-inrichtingen voor de Minister aanleiding kan vormen om de in het eerste lid van deze wetsbepaling genoemde termijn van zes maanden, waarbinnen een tbs-gestelde in een tbs-inrichting moet wordengeplaatst, zo vaak als dit nodig is met drie maanden te verlengen. Een beslissing van de Minister tot verlenging van deze termijn wegens capaciteitstekort leidt derhalve niet zonder meer tot gegrondverklaring van het beroep.

5.2.1. Wel laat het zich denken dat een tbs-gestelde bij het maken van een keuze door de Minister tussen enerzijds plaatsing in een tbs-inrichting en anderzijds verlenging van de passantentermijn ten onrechte wordt achtergesteld bijandere tbs-gestelden. Ook is voorstelbaar dat de totale duur van het verblijf van een tbs-gestelde als passant in een huis van bewaring zodanig lang wordt dat een beslissing tot verlenging van de passantentermijn bij afweging vanalle in aanmerking komende belangen, onredelijk of onbillijk moet worden geacht. Tenslotte kan de psychische situatie van een tbs-gestelde zodanig zijn dat hij als ongeschikt voor verblijf in een huis van bewaring moet wordenaangemerkt en bij voorrang dient te worden geplaatst in een tbs-inrichting. Beroepen van tbs-gestelden ingesteld tegen beslissingen van de Minister tot verlenging van de passantentermijn in gevallen als hiervoor bedoeld kunnen ookindien er sprake is van een capaciteitstekort in de tbs-inrichtingen leiden tot gegrondverklaring van deze beroepen.

5.2.2. Gelet op het hiervoor overwogene dient de beroepscommissie bij de behandeling van door tbs-gestelden ingestelde beroepen tegen beslissingen van de Minister tot verlenging van de passantentermijn tenminste te beschikken overdoor of vanwege de Minister te verstrekken informatie met betrekking tot:
- de beschikbare capaciteit dan wel het capaciteitstekort in tbs-inrichtingen ten tijde van het nemen van de beslissing tot verlenging van de passantentermijn alsmede een prognose daaromtrent over de drie maanden volgend op hetmoment waarop de beslissing is genomen;
- opgave van de gemiddelde duur van het verblijf van tbs-gestelden als passant in een huis van bewaring ten tijde van het nemen van de beslissing tot verlenging van de passantentermijn;
- de pro justitia rapportage met betrekking tot de psychische conditie van de desbetreffende tbs-gestelde en een verklaring afkomstig van een medicus betreffende de vraag of de tbs-gestelde gelet op zijn psychische toestand al danniet geschikt is om langer als passant in een huis van bewaring te verblijven.

5.2.3. De Minister is gehouden voor de afloop van de in artikel 12 BVT bedoelde passantentermijn over de verlenging daarvan een beslissing te nemen en daarbij de procedurele voorschriften zoals neergelegd in de artikelen 53, tweedelid onder a, BVT
- de hoorplicht - en 54, tweede lid, BVT - de informatieplicht - na te komen. Onder de informatieplicht wordt eveneens een tijdige uitreiking van de beslissing begrepen. Deze voorschriften zijn van wezenlijk belang voor derechtspositie van de tbs-gestelde en de Minister is dan ook gehouden deze voorschriften bij de besluitvorming betreffende de verlenging van de passantentermijn in acht te nemen (vgl. BC 9 februari 1998, C 97/28, Sancties 1998, nr.28).

5.3. Aan de orde is klagers beroep, voorzover gericht tegen de verlenging van de passantentermijn met ingang van 1 augustus 2000. Uit het onderzoek in de onderhavige zaak is gebleken dat klager terzake van de bestreden beslissing op26 juli 2000 is gehoord, waarna het hoorverslag nog diezelfde dag per fax naar de Minister is verzonden en betrokken is bij het nemen van de bestreden beslissing. Uit de toelichting van de Minister d.d. 2 oktober 2000 blijkt dat deschriftelijke mededeling van de verlengingsbeslissing d.d. 26 juli 2000 eerst op 1 augustus 2000 aan klager is uitgereikt, zodat klager niet voorafgaand aan de onderhavige verlengingstermijn, dus niet tijdig, is geïnformeerd. Deberoepscommissie is van oordeel dat gelet op het belang van de rechtspositie van de tbs-gestelde zulks meebrengt dat het beroep gegrond is en dat de beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn reeds op formelegrond dient te worden vernietigd.
5.4. De beroepscommissie is van oordeel dat klager enige tegemoetkoming dient te worden geboden voor de onzekerheid waarin hij heeft verkeerd als gevolg van de hiervoor onder 5.3. bedoelde gedragslijn van de Minister, welke nietmeer ongedaan is te maken. De beroepscommissie zal deze tegemoetkoming, gehoord de Minister, vaststellen op f. 100,=.

5.5. Vervolgens zal de beroepscommissie beoordelen of er ook materiële gronden zijn om de beslissing te vernietigen.

5.6. Hoewel de Minister, in tegenstelling tot hetgeen in de reactie d.d. 2 oktober 2000 is vermeld, geen recente capaciteitsgegevens heeft overgelegd is, gezien de wachttijden die aan de beroepscommissie ambtshalve (uit andereberoepszaken) bekend zijn, voldoende aannemelijk geworden dat klager als gevolg van het capaciteitstekort nog niet is geplaatst in een tbs-inrichting. Ook is voldoende aannemelijk geworden dat de Minister bij zijn beslissing tedezen niet is afgeweken van zijn beleid om de volgorde van plaatsing van tbs-gestelden in een tbs-inrichting te laten bepalen door de volgorde van de data waarop de terbeschikkingstellingen van klager en de overige tbs-gesteldenzijn ingegaan.

5.7. De totale duur van klagers passantentermijn is als gevolg van de onderhavige beslissing langer dan 12 maanden gaan bedragen. Een zodanige duur moet, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, in dit geval alsonredelijk of onbillijk worden aangemerkt (vgl. BC 22 juni 2000, 00/333/TP, Sancties 2000, nr.46).

5.8. Uit de medische verklaring d.d. 11 september 2000 blijkt dat klager het goed lijkt te doen op de structuur van de IBA, hij geen problemen geeft in detentie en redelijk ingesteld lijkt te zijn op medicatie. Klager wordt dan ookniet detentieongeschikt geacht.

5.9. De beroepscommissie is van oordeel dat – al het hiervoor overwogene in aanmerking genomen - het beroep ook op materiële grond gegrond is en dat de beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn dient teworden vernietigd.

5.10. De beroepscommissie zal, al het hiervoor overwogene in aanmerking genomen, met toepassing van art. 66, derde lid onder c, BVT volstaan met vernietiging van de bestreden beslissing. Zij gaat daarbij ervan uit dat klager tenspoedigste in tbs-kliniek De Kijvelanden te Poortugaal, dan wel in een andere tbs-inrichting zal worden geplaatst. Nu de rechtsgevolgen van de tevens op materiële grond te vernietigen beslissing niet meer ongedaan zijn te makendient ook terzake enige tegemoetkoming aan klager te worden geboden.

5.11. Blijkens zijn brief van 18 augustus 2000 en het ter zitting verhandelde acht de Minister een bedrag van f. 1000,= per maand -bij voortgezet verblijf in een p.i. driemaandelijks te verhogen met f. 250,= per maand- een redelijketegemoetkoming ingeval een beroep tegen een beslissing tot verlenging van de passantentermijn op materiële grond gegrond is verklaard wegens overschrijding van de duur van 12 maanden. De Minister adstrueert zijn standpunt onder meerdoor te verwijzen naar de oorspronkelijke uitgangspunten bij de vaststelling van de hoogte van tegemoetkomingen, namelijk de mogelijk moeilijker (start van de) behandeling en vergroting van frustratie-, onzekerheid- energernisgevoelens, alle als gevolg van een langere wachttijd. Ook in het arrest van de Hoge Raad d.d. 5 juni 1998 wordt verband gelegd tussen de duur van voortgezet verblijf in een p.i. als tbs-passant, de mogelijke invloed daarvanop de behandeling en de hoogte van de geldelijke vergoeding. De Minister sluit niet uit dat de beroepscommissie voornoemde uitgangspunten destijds in haar overwegingen heeft betrokken bij de vaststelling van de geldelijketegemoetkoming op f. 1250,= per maand vanaf het moment dat de passantentermijn 15 maanden voortduurde. De kortere passantentermijn van 12 maanden geeft dan ook aanleiding de tegemoetkoming op een lager bedrag te bepalen, daar bijeen passantentermijn van 12 maanden mogelijke nadelen voor tbs-passanten geringer zullen zijn. Een en ander is in overeenstemming met de ratio van de driemaandelijkse verhoging van de tegemoetkoming. Vaststelling van een geldelijketegemoetkoming bij een passantentermijn van 12 maanden, welk bedrag eerder werd aangehouden bij een passantentermijn vanaf 15 maanden, leidt volgens de Minister tot rechtsongelijkheid.

5.12. Op zichzelf is het standpunt van de Minister juist dat bij een langere duur van de wachttijd van een passant de nadelen daarvan voor hem in de regel zullen toenemen. Deze nadelen zijn door de beroepscommissie forfaitairbegroot en vastgesteld op een steeds per drie maanden te verhogen bedrag van f. 250,= zolang de passant niet geplaatst is, bovenop een bedrag van f. 1250,= als tegemoetkoming voor een onredelijke en onbillijke verlenging van depassantentijd vanaf een zekere duur. De beroepscommissie heeft zich in het verleden niet gewaagd aan een nauwkeurige becijfering van de schade die een passant lijdt ten gevolge van het uitblijven van een onmiddellijke aanvang van deexecutie van de tbs op het moment dat hij rechtens daarvoor in aanmerking komt. Deze schade bestaat uit tal van moeilijk meetbare factoren. De beroepscommissie spreekt daarom ook niet van een schadevergoeding maar van eentegemoetkoming.
Deze tegemoetkoming is -anders dan de Minister wellicht veronderstelt- niet gebaseerd op een onuitgesproken gedachte dat reeds van de aanvang van de passantentermijn aanspraak op een tegemoetkoming zou bestaan, en wel van f. 250,=,per drie maanden met dat bedrag te verhogen. Een dergelijke gedachte zou niet stroken met de grootte van het als zodanig zelfstandige nadeel dat een passant lijdt op het moment dat de door de rechter opgelegde maatregel niet wordtten uitvoer gelegd in een daartoe aangewezen instelling, waar de passant de behandeling en verpleging krijgt die hij nodig heeft en die in het belang van de maatschappelijke veiligheid nodig zijn.
In het verleden heeft de beroepscommissie zich gevoelig getoond voor het ministeriële argument van het capaciteitstekort, zeker ook in het licht van de grote sommen gelds die bouw en exploitatie van een tbs-kliniek vergen, en in hetlicht van de noodzakelijke procedures voor het verwerven van grond en bouwvergunningen, en het aanwerven van voldoende geschoold personeel. Een dergelijk argument -in Europees-rechtelijk verband beroepen Staten zichvergelijkenderwijs wel op het bestaan van een noodsituatie die niet onmiddellijk te beëindigen valt- verliest evenwel door tijdsverloop zijn kracht.
In haar onder 5.7. vermelde beslissing heeft de beroepscommissie dit argument dan ook niet meer die kracht kunnen verlenen die het in het verleden had; de beroepscommissie heeft gemotiveerd waardoor dat oordeel was ingegeven, en zaldat hier niet herhalen. Het uitblijven van de leniging van de capacitaire nood brengt thans met zich mee dat het aanvangsbedrag van de tegemoetkoming -waarin de duur van de passantentermijn slechts een ondergeschikte rol speelt enveel minder meetbare factoren een veel belangrijker rol- eerder verschuldigd wordt.
De beroepscommissie zal, gezien het hiervoor overwogene, de tegemoetkoming vaststellen op f. 1250,= per maand, vanaf de datum waarop in verband met vernietiging van de beslissing tot verlenging van de passantentermijn een zodanigetermijn niet meer liep tot de dag waarop zijn plaatsing in een tbs-inrichting daadwerkelijk is verwezenlijkt, met dien verstande dat dit bedrag na het verstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in een p.i.wordt verhoogd met een bedrag van f. 250,= per maand. Het verweer van de Minister dat passanten aldus niet gelijk worden behandeld treft geen doel. Immers alle klagers, wier beroep tegen de derde op of na 1 januari 2000 aangevangenverlenging van de passantentermijn op materiële grond gegrond wordt verklaard, zal een tegemoetkoming worden toegekend van f. 1250,= per maand, ingaande op de dag dat de passantentermijn 12 maanden heeft geduurd. Het betreft hiereen wijziging van de jurisprudentie van de beroepscommissie ten gevolge van gewijzigde omstandigheden; van rechtsongelijkheid ten opzichte van passanten die in beroep waren gekomen tegen de derde vóór 1 januari 2000 aangevangenverlenging van de passantentermijn, is dan ook geen sprake.

Op grond van het overwogene komt de beroepscommissie tot de volgende beslissing.

6. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de Minister toekomende tegemoetkoming op:
a. f. 100,=
b. f.1250,= per maand vanaf de dag dat het verblijf van klager in een p.i. als tbs-passant 12 maanden heeft geduurd tot de dag waarop plaatsing in een tbs-inrichting daadwerkelijk is verwezenlijkt, met dien verstande dat dit bedragna het verstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in een p.i. wordt verhoogd met een bedrag van f. 250,= per maand.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.L. Donker, voorzitter, prof. dr. L.A.J.M. van Eck en mr. Y.A.J.M. van Kuijck, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. van der Waal-van der Linden , secretaris, op 27december 2000.

secretaris voorzitter

Nummer: 00/1639/TP

Betreft: [...], verder te noemen klager.

Verslag van het behandelde ter zitting van de beroepscommissie uit de sectie terbeschikkingstelling van de Centrale Raad voor Strafrechtstoepassing, bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden,van 31 oktober 2000, gehouden in de penitentiaire inrichtingen "Zutphen" te Zutphen.

Samenstelling van de beroepscommissie:
voorzitter: mr. S.L. Donker,
leden: prof. dr. L.A.J.M. van Eck en mr. Y.J.A.M. van Kuijck.
De beroepscommissie is bijgestaan door de secretaris mr. E. van der Waal-van der Linden.

Gehoord is klager. Namens de Minister van Justitie is gehoord mevrouw mr. [...].

Klager heeft –zakelijk weergegeven- het volgende aangevoerd.
Hij heeft geen bezwaar tegen zijn plaatsing in De Kijvelanden, daar deze inrichting vlakbij zijn oude woonplaats ligt. Hij heeft ongeveer een maand geleden een intakegesprek gehad met een medewerker van deze inrichting. Hoewel hijgeen problemen ondervindt van zijn verblijf in de penitentiaire inrichting, wil hij met zijn behandeling beginnen. Hij verlangt een schadevergoeding voor het lange wachten. De hoogte ervan laat hij over aan de beroepscommissie.
Namens de Minister is -zakelijk weergegeven- het volgende naar voren gebracht.
Klager is tijdig gehoord en geïnformeerd omtrent de verlengingsbeslissing, zodat het beroep formeel ongegrond zal zijn.
Enige tijd geleden in een eerdere uitspraak heeft de beroepscommissie beslist dat een passantentermijn van 12 maanden of langer onredelijk en onbillijk is. De beroepscommissie heeft vervolgens beslist dat in dat geval vanaf hetmoment dat duur van de passantentermijn 12 maanden bedraagt een tegemoetkoming van f.1250,= per maand dient te worden toegekend, welk bedrag vanaf de vijftiende maand driemaandelijks wordt verhoogd met f. 250,= per maand totdat deplaatsing in een tbs-inrichting een feit is. Voornoemde uitspraak is voor de Minister aanleiding geweest de voorzitter van de beroepscommissie in een algemene brief d.d. 18 augustus 2000 zijn zienswijze omtrent toe te kennentegemoetkomingen mede te delen. Ook voor het onderhavige geval wordt verwezen naar deze brief, welke wordt geacht deel uit te maken van de stukken in deze zaak. Aanvankelijk heeft de beroepscommissie tbs-passanten na het verstrijkenvan 15 maanden na de ingangsdatum van de tbs een tegemoetkoming toegekend van f. 1250,=. Het is in strijd met de rechtsgelijkheid dat thans een tbs-passant ditzelfde bedrag na het verstrijken van 12 maanden ontvangt. In het laatstegeval ondervindt een tbs-passant immers minder nadeel dan een passant die 15 maanden heeft moeten wachten.
Namens de Minister wordt wel degelijk druk uitgeoefend op de inrichting na een materiële gegrondverklaring door de beroepscommissie.

secretaris voorzitter

Naar boven