Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/1306/GA, 18 maart 2019, beroep
Uitspraakdatum:18-03-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-18/1306/GA

betreft: [klager]            datum: 18 maart 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. J. Schepers, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 29 juni 2018 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Leeuwarden, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting van de beroepscommissie van 5 maart 2019, gehouden in de p.i. Achterhoek, zijn gehoord klagers raadsman mr. J. Schepers en mevrouw […] (plaatsvervangend) vestigingsdirecteur bij de p.i. Leeuwarden. Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft een disciplinaire straf van vier dagen opsluiting in een andere cel dan een strafcel, wegens een handgemeen met een medegedetineerde (LW-2018-211). De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt - samengevat - als volgt toegelicht. De feitelijke gang van zaken is onvoldoende opgehelderd en de beslissing tot het opleggen van een disciplinaire straf is dan ook onbegrijpelijk, althans die beslissing is onvoldoende gemotiveerd. Er is geen sprake van initiatief tot agressie bij klager. Hij heeft enkel gereageerd op de actie van de medegedetineerde. Uit de stukken valt onvoldoende af te leiden dat inderdaad sprake is van geweld en niet van een ‘dolletje’ zoals klager in eerste instantie heeft verklaard. De disciplinaire straf is voorts met terugwerkende kracht opgelegd, hetgeen in strijd is met de wet. De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Aan zowel klager als aan de betrokken medegedetineerde is een ordemaatregel opgelegd in het kader van onderzoek. Toen de volgende dag duidelijk was dat klager de agressor was, is aan hem de disciplinaire straf opgelegd. Die straf is ingegaan op het moment van het eerste hoorgesprek. Hierbij is rekening gehouden met de omstandigheid dat hij al een dag afgezonderd was. Klager is hierdoor niet benadeeld. Voor zijn penitentiair dossier is het ook van belang dat er een disciplinaire straf van vier dagen in een andere cel dan een strafcel geregistreerd staat.

3.         De beoordeling

Uit het schriftelijk verslag dat aan de disciplinaire straf ten grondslag ligt, volgt dat tijdens het luchtmoment een handgemeen plaatsvond tussen klager en een medegedetineerde. Beide gedetineerden zijn uit elkaar gehaald, waarna zij zijn ingesloten voor het verrichten van nader onderzoek. Uit het dossier volgt dat het onderzoek heeft uitgewezen dat het personeel heeft waargenomen dat klager de betrokken medegedetineerde een duw in zijn rug en een klap heeft gegeven. Op basis van het voorgaande is voldoende aannemelijk geworden dat klager een strafwaardig aandeel heeft gehad in het incident met de medegedetineerde op de luchtplaats en aan hem kon in redelijkheid een disciplinaire straf worden opgelegd. De opgelegde straf valt binnen de kaders van de landelijke sanctiekaart. In de schriftelijke mededeling van de opgelegde disciplinaire straf staat dat de straf is ingegaan op 24 mei 2018. De schriftelijke mededeling dateert evenwel van 25 mei 2018 en is ook op die dag door de directeur ondertekend. Gelet hierop is de straf met terugwerkende kracht opgelegd. Een disciplinaire straf kan op grond van de Pbw niet met terugwerkende kracht worden opgelegd. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard. Hoewel sprake was van een formele fout, ziet de beroepscommissie geen aanleiding tot het toekennen van een tegemoetkoming, nu klager geen nadeel heeft ondervonden van de omstandigheid dat de straf met terugwerkende kracht is opgelegd. Immers blijkt uit de schriftelijke mededeling van de disciplinaire straf en de toelichting van de directeur dat bedoeld is de straf van vier dagen te verrekenen met de opgelegde ordemaatregel en de tijd dat klager op grond van het zogeheten ‘bewaardersarrest’ ingesloten is geweest.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager geen tegemoetkoming toekomt.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, U.P. Burke en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 18 maart 2019.

 

 

                                         secretaris                                            voorzitter

 

Naar boven