Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-19/984/SGA, 16 januari 2019, schorsing
Uitspraakdatum:16-01-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          : S-19/984/SGA

Betreft : [verzoeker]    datum: 16 januari 2019

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van […], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichting Arnhem.

Verzoeker vraagt – zo verstaat de voorzitter – om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 11 januari 2019, inhoudende de terugplaatsing vanuit het plus- naar het basisprogramma (degradatie).

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen het klaagschrift van 10 januari 2019, van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 14 januari 2019 en het op 16 januari 2019 nagezonden D&R-plan van verzoeker.

 

1.         De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.

De voorzitter begrijpt dat de degradatiebeslissing is genomen naar aanleiding van een disciplinaire straf van 5 januari 2019 die is opgelegd aan verzoeker nadat er een I-phone met oplader op verzoekers cel is aangetroffen en verzoeker zich niet meewerkend heeft opgesteld. Volgens vaste rechtspraak van de beroepscommissie dient de directeur niet alleen het gedrag dat leidt tot de bestreden beslissing te noemen maar dient hij ook een belangenafweging te maken die voor verzoeker en voor de (voorzitter van de) beroeps- en de beklagcommissie kenbaar is. Een enkel strafwaardig feit kan in beginsel geen zelfstandige grond zijn voor degradatie. Daarbij dient de directeur naast de feiten en de omstandigheden van het ongewenste gedrag mee te wegen het structurele gedrag van de betrokken gedetineerde, waarbij ook alle onderdelen van goed gedrag worden betrokken. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter voldoet de beslissing van de directeur niet aan de gestelde vereisten nu daarin louter het hierboven vermelde gedrag van verzoeker wordt genoemd maar geen inhoudelijke belangenafweging valt te lezen. In de bestreden beslissing wordt in het geheel niet gesproken over “oranje” en “groen” gedrag en er wordt verwezen voor alle gedragingen naar het D&R-plan. Uit het D&R-plan blijkt vooral van “groen” gedrag. Gelet op het vorenstaande voldoet de belangenafweging van de directeur  naar het voorlopig oordeel van de voorzitter niet aan de daaraan gestelde vereisten en kan deze daarom de bestreden beslissing niet dragen. Het verzoek zal worden toegewezen.

 

2.         De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende klaagschrift zal hebben beslist.

 

Aldus gedaan door mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, in tegenwoordigheid van bc. L. Vis-van Alff, secretaris, op 16 januari 2019.

 

 

 

 

secretaris         voorzitter

 

Naar boven