Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 00/0850/GB, 7 augustus 2000, beroep
Uitspraakdatum:07-08-2000

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 00/850/GB

Betreft: [klager] datum: 7 augustus 2000

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (PBW) heeft kennis genomen van een op 3 mei 2000 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], geboren op [1957], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van de selectiefunctionaris genomen op 25 april 2000,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft beslist tot plaatsing van klager in de gevangenis te Zoetermeer.

2. De feiten
2.1. Klager is sedert 12 november 1999 gedetineerd. Na een overplaatsing vanuit het huis van bewaring (h.v.b.) „De IJssel“ te Krimpen a/d IJssel naar het h.v.b. „De Schie“ te Rotterdam, is hij op 25 april 2000 geselecteerd voor degevangenis te Zoetermeer, waar een regime van algehele gemeenschap geldt. Deze plaatsing is nog niet gerealiseerd.

2.2. Klager onderging een gevangenisstraf van vier maanden met aftrek. De tenuitvoerlegging van deze straf ving aan op 3 maart 2000 en eindigde op 6 maart 2000. Aansluitend onderging hij 2 gevangenisstraffen van respectievelijk 42dagen met aftrek en 7 dagen. Aansluitend dient hij (eventueel) 5 vonnissen van in totaal 28 dagen subsidiaire hechtenis en (eventueel) 20 vonnissen van in totaal 120 dagen gijzeling op grond van de Wet administratiefrechtelijkehandhaving verkeersvoorschriften (Lex Mulder) te ondergaan. De einddatum van de detentie is voorlopig vastgesteld op 17 september 2000.

3. Ontvankelijkheid
3.1. In hoofdstuk III van de PBW is het onderscheid tussen huizen van bewaring en gevangenissen geregeld. Op grond van artikel 9, tweede lid onder e, PBW kunnen in huizen van bewaring onder meer gegijzelden worden opgenomen.
Artikel 10, eerste lid, PBW bepaalt dat gevangenissen zijn bestemd voor de opneming van personen die tot vrijheidsstraf zijn veroordeeld. In het tweede lid van dat artikel wordt aangegeven dat in bijzondere gevallen gijzeling alsbedoeld in artikel 28 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften in een gevangenis ten uitvoer kan worden gelegd. In de memorie van toelichting op de PBW komt naar voren dat door middel van deze bepalingdeze vorm van gijzeling in voorkomende gevallen aansluitend op een gevangenisstraf in een gevangenis kan worden tenuitvoer gelegd.

3.2. De beroepscommissie stelt het volgende vast.
Op 22 april 2000 eindigde de tenuitvoerlegging van de laatste gevangenisstraf van klager. Hij verbleef toen nog in het h.v.b.. Daarna diende hij (eventueel) in totaal 14 dagen subsidiaire hechtenis te ondergaan. Op 6 mei 2000 vingde tenuitvoerlegging van de gijzeling in het kader van de Lex Mulder zaken aan. De selectiebeslissing dateert van 25 april 2000. Gelet op het vorenstaande gaat het bepaalde in artikel 10, tweede lid, PBW ten aanzien van klager nietop. Nu klager, gelet op de thans bekende stand van zaken, (bijna) alleen maar gijzeling in het kader van de Lex Mulder zaken dient te ondergaan, zal de beslissing tot plaatsing van klager in de gevangenis te Zoetermeer niet (meer)geëffectueerd worden. Daarmee is het belang aan klagers beroep komen te ontvallen. Om deze reden dient hij niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn beroep.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. J.P. Balkema en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 7 augustus 2000.

secretaris voorzitter

Naar boven