Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-641, 1 november 2018, schorsing
Uitspraakdatum:01-11-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

Nummer          : S-641

Betreft : [verzoeker]    datum: 1 november 2018

 

 

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. W.E.R. Geurts, namens

 

[…], verder verzoeker te noemen, verblijvende in het Justitieel Complex Zaanstad.

 

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 28 oktober 2018, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf van tien dagen opsluiting in een strafcel, ingaand op 28 oktober 2018 om 14.00 uur en eindigend op 6 november 2018 om 14.00 uur, wegens de vondst op verzoekers cel van een mobiele telefoon, een stekker en een oplaadsnoer.

 

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 29 oktober 2018 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 1 november 2018.

 

1.         De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.

 

Uit de inlichtingen van de directeur blijkt dat bij een celinspectie in de meerpersoonscel van verzoeker en zijn celgenoot een mobiele telefoon met toebehoren is aangetroffen. Verzoeker stelt dat hij niet wist van de aanwezigheid van de mobiele telefoon.

 

In beginsel kunnen beide gedetineerden verantwoordelijk worden gehouden voor de vondst van niet toegestane voorwerpen op een meerpersoonscel tenzij aannemelijk is dat een gedetineerde geen verwijt kan worden gemaakt dat de voorwerpen zich op cel bevinden. Verzoeker en zijn celgenoot ontkennen beiden af te weten van de mobiele telefoon. Gelet hierop kan verzoeker verantwoordelijk worden gehouden voor de vondst van de mobiele telefoon op de meerpersoonscel. Nu de vondst van de contrabande strafwaardig gedrag is, kon de directeur in redelijkheid een disciplinaire straf opleggen.

Blijkens de ‘Sanctiekaart 2016 Landelijk’, waarin het landelijk geldende sanctiebeleid is vastgelegd, kan voor het bezit van een GSM een disciplinaire straf van maximaal tien dagen opsluiting in de eigen cel worden opgelegd. In de penitentiaire praktijk wordt veelal de term ‘mobiele telefoon’ gebruikt, zonder dat daarbij expliciet wordt aangegeven dat het om een GSM of smartphone gaat. Dit brengt met zich dat, indien de directeur van de beleidslijn wil afwijken, daarbij de eis geldt dat die afwijking gemotiveerd dient te worden. Een dergelijke motivering ontbreekt in dit geval. De directeur heeft aan de strafoplegging weliswaar ten grondslag gelegd dat met een smartphone filmpjes en geluidsopnames gemaakt kunnen worden, die in media kunnen worden gepubliceerd, wat vervolgens kan leiden tot maatschappelijke onrust of schending van de privacy van derden, maar deze motivering ziet niet op het specifieke en individuele geval van verzoeker, doch op de algemene kenmerken van een smartphone. 

Tegen de achtergrond van het vorenstaande is de bestreden beslissing – naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – genomen op gronden die deze niet kunnen dragen en komt de tenuitvoerlegging daarvan voor schorsing in aanmerking. Het verzoek zal daarom worden toegewezen.

2.         De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de beslissing van de directeur met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende beklag zal hebben beslist.

 

 

 

Aldus gedaan door mr. R.H. Koning, voorzitter, in tegenwoordigheid van bc. L. Vis-van Alff, secretaris, op 1 november 2018

                        

                                                                              

secretaris         voorzitter

 

Naar boven