Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/2413/GB, 17 december 2018, beroep
Uitspraakdatum:17-12-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:         R-18/2413/GB

Betreft:            […]      datum: 17 december 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. L.H. van der Grinten, namens  […], verder te noemen klager,  gericht tegen een op 11 december 2018 genomen beslissing van de selectiefunctionaris, en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De selectiefunctionaris heeft klagers bezwaar tegen de oproep zich op 21 december 2018 te melden in de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught ongegrond verklaard.

2.         De feiten

Op 14 mei 2018 is klager opgeroepen zich op 21 juni 2018 te melden in de p.i. Vught voor het ondergaan van vijf maanden gevangenisstraf. Naar aanleiding van een daartegen ingediend bezwaar, is aan klager uitstel verleend tot 21 december 2018. Op 10 december 2018 heeft klager verzocht tot uitstel van deze melddatum, welk verzoek op 11 december 2018 is afgewezen.

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Een verzoek tot uitstel dat de termijn van zes maanden overschrijdt, dient te worden voorgelegd aan het Openbaar Ministerie (OM). Gelet op de korte reactietijd is dat kennelijk niet gebeurd. Het gratieverzoek omvat vijftig pagina’s en is dus kennelijk ook niet (goed) bestudeerd. Uit het uitstelverzoek blijkt dat de redenen die tot het eerdere uitstel hebben geleid, nog onverkort aanwezig zijn. Klager is vorige week persoonlijk failliet verklaard. Hij had gehoopt dat dit eerder zou gebeuren, zodat hij gesprekken met de curator en de voorbereidingen kon treffen voorafgaand aan zijn detentie. Door de vertraging bij de rechtbank is dat niet gelukt. Destijds was het aanstaande faillissement reden voor uitstel, dus nu is dat weer zo. Daarnaast heeft klager een gratieverzoek ingediend dat grote kans van slagen heeft. Verzocht wordt uitstel te verlenen totdat op het gratieverzoek is beslist dan wel tot 10 juni 2019.

3.2.      De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Aan klager is uitstel verleend om zowel privé als zakelijk de nodige voorbereidingen te kunnen treffen. Aanvankelijk werd zes maanden uitstel verzocht, dus dat hoefde niet aan het OM te worden voorgelegd. Het verzoek van 10 december 2018 is gericht tegen de nieuwe melddatum en daarom evenmin aan het OM voorgelegd. Klager had beroep in kunnen stellen tegen de beslissing van 22 november 2018. In de beslissing tot uitstel wordt niet gesteld dat dit uitstel is verleend in afwachting van het faillissement. Klager heeft voldoende tijd gehad om zich voor te bereiden.

4.         De beoordeling

4.1.      Klager heeft verzocht om uitstel van zijn melddatum (21 december 2018). In beroep wordt het recente faillissement ten grondslag gelegd aan dit verzoek. Uit het eerdere verzoek tot uitstel en het overgelegde gratieverzoek volgt dat de gezondheidssituatie van klagers vrouw ook dient als grond voor het verzoek. Tot slot zou ten onrechte geen overleg hebben plaatsgevonden met het OM. De beroepscommissie is echter van oordeel dat dit overleg niet heeft hoeven plaatsvinden en dat de twee aangevoerde gronden geen reden vormen om nogmaals uitstel te verlenen. Zij onderbouwt dat als volgt.

4.2.      Wanneer verzocht wordt om uitstel voor meer dan zes maanden, dient overleg met het parket van veroordeling plaats te vinden (Bijlage 2 bij de Aanwijzing executie). Klager heeft op 23 mei 2018 om zes maanden uitstel verzocht, wat is toegewezen. Nu, enkele maanden later, heeft hij een nieuw verzoek tot uitstel ingediend, gericht tegen de nieuwe meldoproep en voor de duur van minder dan zes maanden. Hoewel de selectiefunctionaris in zijn verweer aangeeft dat het verzoek om uitstel niet aan het OM is voorgelegd, blijkt uit een op 17 december 2018 ontvangen reactie dat dat wel is gebeurd en dat het OM aangeeft het uitstel af te wijzen.

4.3.      Klager heeft niet uitgelegd en onderbouwd waarom zijn aanwezigheid vereist is bij de afwikkeling van het faillissement. Anders dan in RSJ 16 maart 2012, 12/0099/GB, is gesteld noch gebleken dat de belangen van schuldeisers in het geding zijn. Financiële belangen zijn op zichzelf onvoldoende om uitstel te verlenen. Het is bovendien niet duidelijk hoe tijdelijk uitstel tot een oplossing zou kunnen leiden van de financiële problemen die klager heeft.

4.4.      Aan klager is destijds uitstel verleend om, naast zakelijk, ook privé de nodige voorbereidingen te kunnen treffen. Dit betrof het overdragen van de zorg van zijn echtgenote. Klager heeft in het geheel niet toegelicht hoe hij de afgelopen maanden heeft geprobeerd de zorg voor zijn vrouw over te dragen. De beroepscommissie begrijpt weliswaar dat klager er onafgebroken voor zijn vrouw wil zijn, maar het is niet gebleken dat zijn aanwezigheid (nog steeds) noodzakelijk is. Daarom weegt de noodzaak dat klager de opgelegde gevangenisstraf ondergaat zwaarder.

4.5.      Ten aanzien van de noodzaak van de tenuitvoerlegging, merkt de beroepscommissie nog op dat aan het gratieverzoek geen opschortende werking is verleend, omdat het is ingediend na ontvangst van de meldoproep. In zo’n geval kán alsnog opschortende werking worden verleend aan het gratieverzoek, maar dat is niet aan het oordeel van de beroepscommissie onderhevig (RSJ 12 oktober 2018, R-1764). Zonder opschortende werking doet een gratieverzoek niet af aan de noodzaak van de tenuitvoerlegging.

4.6.      Klager heeft, kortom, onvoldoende aangevoerd om een nieuw uitstel te kunnen rechtvaardigen. De bestreden beslissing kan dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Daarom zal het beroep ongegrond worden verklaard. Klager moet zich dus op 21 december 2018 melden in de p.i. Vught.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van P. de Vries, secretaris, op 17 december 2018.

 

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

Naar boven