Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/1627/GM, 14 januari 2019, beroep
Uitspraakdatum:14-01-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-18/1627/GM

betreft: [klager]                                                                                   datum: 14 januari 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J. Bekooij, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught, alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 17 mei 2018 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie en Veiligheid. Ter zitting van de beroepscommissie van 11 december 2018, gehouden in de p.i. Vught, is klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. J. Bekooij, gehoord. De inrichtingsarts verbonden aan de p.i. Vught is niet ter zitting verschenen. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:          

1.         De inhoud van het beroep

De klacht, zoals neergelegd in de verzoeken om bemiddeling aan de medisch adviseur van 23 januari 2018 en van 23 maart 2018, betreft het handelen van de medische dienst met betrekking tot de huidklachten aan klagers voet.

2.         De standpunten van klager en de inrichtingsarts

Door en namens klager is de klacht als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Anders dan in het bemiddelingsverslag van de medisch adviseur is vermeld, zijn de klachten aan klagers voet gestart in mei 2017. Klager heeft op 17 mei 2017 voor het eerst een verzoekbriefje voor de medische dienst ingediend. De medische dienst gaf het advies de plek te laten uitdrogen. Toen dat niet werkte, heeft de medische dienst allerlei verschillende soorten zalf voorgeschreven. De plek op klagers voet verslechterde echter alleen maar. Eind augustus 2017 is klagers voet gaan ontsteken. Klager heeft de medische dienst gesmeekt om een doorverwijzing naar het ziekenhuis, maar hij werd niet serieus genomen. Het afdelingspersoneel is zich er zelfs mee gaan bemoeien en heeft een e-mail aan de medische dienst gestuurd. Eind september 2017 was er gelukkig een medewerkster van de medische dienst die als enige klagers klachten wel serieus nam. Zij heeft geregeld dat klager eind november 2017 bij de dermatoloog terecht kon. Tijdens de antibioticakuur van zes weken (voorgeschreven door de dermatoloog) zijn de klachten niet verbeterd. De dermatoloog had gezegd dat klager direct terug moest komen als de klachten zouden verergeren. De medische dienst heeft echter beslist de antibioticakuur met drie weken te verlengen. Omdat de klachten in januari 2018 nog steeds niet waren verdwenen, is klager uiteindelijk weer doorverwezen naar de dermatoloog. Dit is geregeld door de medewerkster van de medische dienst die klagers klachten wel serieus nam. De dermatoloog heeft klager vervolgens een zware zalf voorgeschreven en uiteindelijk zijn in juli 2018 de plekken op klagers voet genezen. Klager heeft echter nog steeds littekens en bruine vlekken op zijn voet en wijt dit aan het feit dat de medische dienst zijn klachten niet serieus heeft genomen. Klager heeft in de bijsluiter van de voorgeschreven zalfjes gelezen dat deze niet gebruikt mogen worden op een open wond, terwijl zijn voet open lag. Klager is van mening dat sprake is van schending van artikel 8 van het EVRM nu hij een jaar heeft moeten wachten op een behandeling. Klager verzoekt om toekenning van een maximale tegemoetkoming. De inrichtingsarts heeft schriftelijk het volgende standpunt – zakelijk weergegeven –  ingenomen. In de periode 3 juli 2017 tot 23 oktober 2017 is er in ruime mate aandacht besteed aan de huidproblemen van klager. Na uitblijven van het gewenste resultaat, is klager doorverwezen naar de dermatoloog. De inrichtingsarts is van mening dat adequate medische zorg is verleend zowel door de inrichtingsarts als de dermatoloog. Dat het gewenste resultaat aanvankelijk uitbleef, is niet te wijten aan het handelen van de medische dienst.

3.         De beoordeling

Uit de stukken volgt dat klager eerst op 3 juli 2017 is gezien door de medische dienst in verband met een plek op de huid van de wreef van zijn linkervoet die enkele weken daarvoor zou zijn ontstaan. In de maanden daarna is klager verschillende keren gezien door de medische dienst in verband met de plek op zijn wreef en zijn verschillende soorten zalf aan hem voorgeschreven. Aangezien de klachten aanhielden is klager op 23 oktober 2017 doorverwezen naar de dermatoloog. Op 22 november 2017 had klager de eerste afspraak bij de dermatoloog. Door de dermatoloog is een antibioticakuur voorgeschreven. Anders dan klager stelt, is niet gebleken dat door de dermatoloog gezegd is dat klager direct terug moest komen als de klachten zouden verergeren. Dat de medische dienst de antibioticakuur heeft verlengd, kan naar het oordeel van de beroepscommissie beschouwd worden als een normale gang van zaken. Toen de klachten weer verergerden is klager op 22 december 2017 wederom verwezen naar de dermatoloog. Op 7 februari 2018 is klager gezien door de dermatoloog. Op 5 maart 2018 had klager een belafspraak met de dermatoloog; een vervolgafspraak was niet nodig. De beroepscommissie acht het niet onzorgvuldig dat de medische dienst in eerste instantie aan klager verschillende soorten zalf heeft voorgeschreven. Toen bleek dat de klachten niet werden verholpen, maar verergerden, heeft de medische dienst klager doorverwezen naar de dermatoloog. Voor wat betreft de periode daarna is de beroepscommissie van oordeel dat – hoewel klager wellicht iets eerder opnieuw naar de dermatoloog verwezen had kunnen worden – niet gebleken is dat sprake is van onzorgvuldig handelen van de medische dienst. Voor zover klager stelt dat de huidveranderingen op zijn voet het gevolg zijn van het (trage) handelen van de medische dienst, is de beroepscommissie van oordeel dat daarvan niet is gebleken nu huidverkleuringen bij huidinfecties gebruikelijk zijn en deze ook weer kunnen verdwijnen. De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Evenmin kan het handelen worden aangemerkt als in strijd met artikel 8 EVRM. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J.C. Koens, voorzitter,  drs. ing. C.J. Ruissen en drs. P.J.M. van Puffelen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 14 januari 2019

 

                                                           

            secretaris         voorzitter

 

 

 

 

Naar boven