Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/1676/GB, 27 november 2018, beroep
Uitspraakdatum:27-11-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 


Nummer:         R-18/1676GB

Betreft:            [klager]            datum: 27 november 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. W.B.O. van Soest, namens […], verder te noemen klager, bericht tegen een op 24 augustus 2018 genomen beslissing van de selectiefunctionaris, alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de afwijzing van het verzoek tot overplaatsing naar een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) ongegrond verklaard.

2.         De feiten

2.1.      Klager is sinds 16 mei 2016 gedetineerd. Hij verblijft in de locatie Esserheem te Veenhuizen.

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep – samengevat - als volgt toegelicht.
De beslissing van de selectiefunctionaris berust niet op goede gronden.

3.2.      De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
De reclassering heeft in haar rapport van 14 mei 2018 gesteld dat vanwege de hoge kans op recidive en de opgelegde klinische behandeling geen gebruik gemaakt kan worden van detentiefasering. Het Openbaar Ministerie en de vrijhedencommissie hebben om dezelfde reden negatief geadviseerd. Gelet hierop voldoet klager niet aan de criteria voor plaatsing in een b.b.i.

4.         De beoordeling

4.1.      Op grond van artikel 3 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden kunnen in een beperkt beveiligde inrichting gedetineerden worden geplaatst die een beperkt vlucht- en maatschappelijk risico vormen, een strafrestant hebben van maximaal achttien maanden, beschikken over een aanvaardbaar verlofadres en die zijn gepromoveerd (wijziging van de Regeling met ingang van 1 maart 2014, Stcrt. 2014, nr. 4617).

4.2.      Uit het dossier volgt dat klager is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren, waarvan een jaar voorwaardelijk, met als bijzondere voorwaarde het ondergaan van  een klinische behandeling. Het Openbaar Ministerie is van mening dat het vonnis zich niet verhoudt met het verlenen regimaire vrijheden zoals die in beginsel eens per vier weken in een b.b.i. worden verleend. De reclassering stelt dat een risico bestaat op recidive en letselschade. Zij acht klinische behandeling, bij voorkeur op te starten vanuit de inrichting in het kader van een detentievervangende behandeling, geïndiceerd. Vanwege de opgelegde klinische behandeling adviseert de reclassering om klager geen gebruik te laten maken van detentiefasering. De vrijhedencommissie acht plaatsing in een b.b.i. - gelet op het voorgaande - niet passend in het traject van klager.

4.3.      De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden een contra-indicatie vormen voor plaatsing in een b.b.i. Derhalve kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 27 november 2018.


 


 

            secretaris         voorzitter


 


 

Naar boven