Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/890/GA, 3 december 2018, beroep
Uitspraakdatum:03-12-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

     

nummer:          R-890

betreft: [klager]            datum: 3 december 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. V.P.J. Tuma, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 6 maart 2018 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Almelo, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde p.i. in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een strafcel, ingegaan op 6 november 2017 om 17.00 uur en geëindigd op 9 november 2017 om 17.00 uur, wegens verbale agressie richting personeel (KA-2017-000293).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur

Namens klager is het beroep schriftelijk toegelicht. Klager ontkent dat hij een personeelslid heeft uitgescholden. In de beslissing van de beklagcommissie is niet gemotiveerd op basis waarvan dit zou vaststaan, zodat deze beslissing onbegrijpelijk is, althans onvoldoende is gemotiveerd.

De directeur heeft daarop schriftelijk gereageerd, blijft bij het standpunt zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie en voegt daaraan toe dat bij de bepaling van de aard en hoogte van de disciplinaire straf ook is meegewogen het feit dat klager al diverse malen eerder de orde, rust en veiligheid binnen de inrichting had verstoord. Klager heeft dit gedaan door middel van onder andere verbale agressie tegen personeel, het bezit van meerdere mobiele telefoons, zijn gedrag op de arbeid en meerdere positieve scores bij urinecontroles, waarvoor aan klager ook diverse disciplinaire straffen zijn opgelegd.

De directeur voert voorts aan dat klager tijdens het rogatoir verhoor op 3 januari 2018 zelf had verklaard het betreffende personeelslid te hebben uitgescholden.

3.         De beoordeling

Het beroepschrift bevat slechts één stelling, die inhoudt dat klager ontkent een medewerker van de p.i. te hebben uitgescholden. Inderdaad is dat ook de inhoud van het klaagschrift van 13 november 2017. De raadsman ziet er met deze stelling echter aan voorbij dat klager op 3 januari 2018 tijdens een rogatoir verhoor in deze zaak onder meer heeft verklaard:

“Daarop heb ik gescholden. (…) Zoals ik hiervoor al heb gezegd klopt het wel dat ik haar heb uitgescholden. (…) Ik heb de piw’er na dit voorval nog wel gesproken. Ik heb toen mijn excuses aangeboden en heb gezegd dat het anders zou moeten. Ik heb toegegeven dat wat ik heb gezegd niet kon (…)”

De stelling mist daarmee feitelijke grondslag. Het beroep zal ongegrond worden verklaard, omdat het niet tot een andere beslissing kan leiden dan die van de beklagcommissie.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, mr. C.M. van der Bas en mr. A. van Waarden, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Warntjes, secretaris, op 3 december 2018.

 

 

 

 

            secretaris         voorzitter

 

 

Naar boven