Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-1747, 20 november 2018, beroep
Uitspraakdatum:20-11-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:         R-1747

Betreft:            [Klager]           datum: 20 november 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van [Klager], verder te noemen klager, gericht tegen een op 28 september 2018 genomen beslissing van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van het Justitieel Complex Zaanstad, alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 16 november 2018, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, is klager gehoord. Voorts zijn gehoord […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur, […], als psychiater verbonden aan het Justitieel Complex Zaanstad en […], als arts-assistent verbonden aan het Justitieel Complex Zaanstad.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

Het beroep betreft de beslissing van de directeur van 28 september 2018, inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw (verder: a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden.

2.         De standpunten

Klager heeft het beroep als volgt – kort en zakelijk weergegeven – toegelicht. Door de medicatie heeft klager last van bijwerkingen. Hij heeft bijna een epilepsieaanval gehad. Drie weken geleden maakte hij op de luchtplaats allemaal rare bewegingen. Dat is voor hem erg vervelend. De medicatie heeft geen effect op klager. Hij gedraagt zich goed binnen de inrichting en hij ziet dan ook niet in dat hij medicatie nodig heeft. Het is voor hem onduidelijk welke medicatie hij krijgt toegediend. Klager zit gedetineerd voor een delict dat hij niet heeft gepleegd. Daarom kan hij lichtelijk agressief geraken.

Door en namens de directeur is de bestreden beslissing als volgt – kort en zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager is betrokken geweest bij verschillende geweldsincidenten binnen de inrichting. Het is noodzakelijk dat klager medicatie krijgt. Dit is duidelijk uiteengezet in het behandelplan en daar zijn geen aanvullingen op. Het gaat beter met klager als hij zijn medicatie krijgt.

3.         De beoordeling

Vanwege het ingrijpende karakter van de dwangbehandeling is in artikel 46e, tweede lid, van de Pbw bepaald dat de directeur, ten behoeve van zijn beslissing tot toepassing van dwangbehandeling, een verklaring van de behandelend psychiater dient over te leggen, evenals een verklaring van een psychiater die de gedetineerde met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht, maar niet bij diens behandeling betrokken was. Uit deze verklaringen dient te blijken dat de gedetineerde op wie de verklaring betrekking heeft, is gestoord in zijn geestvermogens en dat een geval als bedoeld in artikel 46d, onder a, van de Pbw, zich voordoet.

In de door de directeur verstrekte inlichtingen, waaronder de schriftelijke mededeling van de beslissing a-dwangbehandeling, de verklaring van de behandelend psychiater tevens uittreksel van klagers behandelplan en de verklaring van tweede psychiater die klager met het oog daarop klager kort tevoren heeft onderzocht, maar niet bij de behandeling betrokken was, komt het navolgende – kort en zakelijk weergegeven – naar voren.

Bij klager is sprake van een paranoïde psychose. Klager is achterdochtig naar medepatiënten. Hij is ervan overtuigd dat zijn medepatiënten kinderverkrachters en pedofielen zijn. Zonder enige vooraankondiging kan hij overgaan tot geweld. Dit geweld wordt gevoed door zijn achterdocht en heeft een directe relatie met zijn paranoïde waanideeën. Klager heeft diverse geweldsincidenten veroorzaakt. Vrij recent heeft hij een medepatiënt thee in het gezicht gegooid en hem in het gezicht gespuugd. Klager vindt dat hij juist heeft gehandeld en is trots op zichzelf, omdat hij slechts thee in het gezicht heeft gegooid en het slachtoffer heeft bespuugd en niet ook nog eens heeft geslagen. Het slachtoffer heeft ook last van geweldproblematiek en het is te verwachten dat het slachtoffer klager in het vervolg agressief zal benaderen.

Aan klager is anti-psychotische medicatie voorgeschreven. Klager weigert deze al enkele maanden. Klager is overgeplaatst naar de crisisafdeling met de hoogste zorgzwaarte en in een individueel programma geplaatst. Daarnaast wordt ingezet op niet-medicamenteuze interventies, zoals het bieden van structuur door middel van een individueel programma. Met klager is gepoogd met motiverende gespreksvoering te komen tot een vrijwillige inname van medicatie om een injectie met depot te voorkomen. Hij heeft een beperkt ziektebesef en duidt niet aan wat in hem omgaat; daarom is psychotherapeutische behandeling geen optie. Uit het verleden is gebleken dat alleen niet-medicamenteuze interventies onvoldoende effect hebben op verbetering van het psychotisch beeld.

Antipsychotica zijn bewezen effectief in het verminderen van psychotische achterdocht. Aangezien de agressie uit de psychose voortvloeit, zal het gevaar op agressie ook verminderen als de psychose wordt behandeld. Klager vertoont forse agressie jegens medepatiënten. De mogelijke gevolgen en het risico dat klager zelf agressie over zich afroept door zijn gedrag, rechtvaardigen behandeling met antipsychotica tegen zijn wil.

Uit het dossier blijkt dat sprake is van het in artikel 46a van de Pbw vermelde gevaar, te weten het gevaar dat de gedetineerde met hinderlijk gedrag agressie van anderen zal oproepen en het gevaar dat de gedetineerde een ander van het leven zal beroven of hem ernstig lichamelijk letsel zal toebrengen.

Op grond van de stukken is vast komen te staan dat klager een psychiatrische stoornis heeft en vanuit die stoornis gevaar veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de stoornis van zijn geestvermogens klager doet veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Voldoende aannemelijk is geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De beslissing van de directeur om bij klager een dwangbehandeling, als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw toe te passen kan derhalve niet worden aangemerkt als onredelijk en onbillijk.

Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard. 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, J.G.A. van den Brand en drs. M.J. Selnick Marzullo, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. de Groot, secretaris, op 20 november 2018.

 

 

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven