Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/1824/GA, 3 november 2003, beroep
Uitspraakdatum:03-11-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/1824/GA

betreft: [klager] datum: 3 november 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 7 augustus 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 30 juli 2003 van de alleensprekende beklagrechter bij het huis van bewaring de Boschpoort te Breda,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde locatie in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de disciplinaire straf d.d. 23 juni 2003 van opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel zonder tv voor de duur van zeven dagen wegens het gebruik van amfetamine.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
Het beklag had gegrond moeten worden verklaard, daar de betrokken piw-er erkent geen rapport te hebben aangezegd.

De directeur heeft daarop als tegenover de beklagcommissie geantwoord. Voorts merkt hij op dat het aanzeggen van het rapport d.d. 20 juni 2003, dat melding maakt van het de uitslag van het herhalingsonderzoek, niet nodig was, omdathet geen nieuwe verstoring van de orde en veiligheid doch slechts een bevestiging van het laboratorium betrof. Klager blijkt eerst op de beklagzitting te hebben verklaard geen aanzegging van het verslag d.d. 17 juni 2003 te hebbengekregen. Klagers verklaring is thans door de piw-er, die het verslag d.d. 17 juni 2003 heeft opgesteld, bevestigd. Een collega van deze piw-er heeft de directeur verklaard dat op 17 juni 2003 op de luchtplaats wel de uitslag van deurinecontrole aan klager is medegedeeld, zij het zonder aanzegging van het op te maken rapport.

3. De beoordeling
Het beklag richt zich tegen het niet naleven door en namens de directeur van de formele vereisten voor oplegging van de disciplinaire straf, welke vanaf 23 juni 2003 ten uitvoer is gelegd.
Artikel 50, eerste lid, Pbw bepaalt dat indien een personeelslid constateert dat een gedetineerde betrokken is bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerleggingvan de vrijheidsbeneming en het personeelslid voornemens is daarover aan de directeur schriftelijk verslag te doen, hij dit de gedetineerde mededeelt.
Artikel 5, tweede lid, en artikel 6, vierde lid, van de Regeling Urinecontrole penitentiaire inrichtingen bepalen in geval van mondelinge mededelingen van de uitslag van de urinecontrole en het herhalingsonderzoek door eenpersoneelslid schriftelijk wordt vastgelegd dat en wanneer mondeling mededeling is gedaan. Voorts wordt in de toelichting op artikel 8 van genoemde Regeling opgemerkt dat in het geval van een herhalingsonderzoek het gebruik vangedragsbeïnvloedende middelen nog niet is vastgesteld en dat zolang dat nog niet het geval is de tenuitvoerlegging van een eventuele disciplinaire straf dient te worden opgeschort.
Bij gelegenheid van het horen op 17 juni 2003 naar aanleiding van het die dag opgemaakte schriftelijke verslag terzake van geconstateerd gebruik van amfetamine heeft klager om een herhalingsonderzoek gevraagd, hetwelk eenzelfdeuitslag heeft opgeleverd. Daarvan is op 20 juni 2003 schriftelijk verslag opgemaakt. Vast is komen staan dat het schriftelijk verslag d.d. 17 juni 2003 ten onrechte de aanzegging ervan door de piw-er vermeldt, alsmede dat hetverslag d.d. 20 juni 2003 klager niet is aangezegd. Aannemelijk geworden is dat de directeur de schriftelijke verslagen d.d. 17 en 20 juni 2003 ten grondslag heeft gelegd aan de (tenuitvoerlegging van de) disciplinaire straf.
De beroepscommissie is van oordeel dat niet is voldaan aan de eis krachtens artikel 50, eerste lid, Pbw, noch aan de vereisten ex artikel 5, tweede lid, en artikel 6, vierde lid, van voornoemde Regeling. De beroepscommissie zal hetberoep op formele gronden gegrond verklaren.
Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De directeur is bij brief van 6 oktober 2003 gevraagd om ingeval van gegrondverklaring van het beroep zijnstandpunt over de eventueel toe te kennen tegemoetkoming kenbaar te maken. In zijn reacties op het beroep d.d. 9 en 13 oktober 2003 heeft de directeur in dezen geen standpunt ingenomen. De beroepscommissie zal de tegemoetkomingvaststellen op € 5,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 5,=.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. J.P. Balkema en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. van der Waal-van der Linden, secretaris, op 3 november 2003

secretaris voorzitter

Naar boven