Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-1650, 19 november 2018, beroep
Uitspraakdatum:19-11-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:         R-1650

Betreft:            […]      datum: 19 november 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.P.R. Broers, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 9 augustus 2018 genomen beslissing van de selectiefunctionaris, en van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot deelname aan een penitentiair programma (p.p.) afgewezen.

2.         De feiten

Klager is sinds 30 mei 2017 gedetineerd. Hij verbleef in de zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) van de locatie Ter Peel. Op 15 augustus 2018 is hij in de gevangenis van het Justitieel Complex (JC) Zaanstad geplaatst.

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager zou zich niet hebben gehouden aan de verplichting om te werken vanuit de z.b.b.i. althans niet hebben gewerkt op de plek waar hij had moeten werken. Klagers mentor heeft bevestigd dat klager binnen de landsgrenzen auto’s vervoert. De automonteur met wie de casemanager bij de controle heeft gesproken heeft bevestigd dat de vraag van de casemanager onduidelijk was. Klager is door zijn werkgever te werk gesteld vanuit Valkenswaard. Meerdere werknemers en de werkgever zelf waren op vakantie, waardoor klager daar moest bijspringen. Op de dag van de controle was klager wel degelijk aan het werk, door auto’s uit Eindhoven op te halen. De inrichting wist dat klager in buitendienst werkte en dit is ook op voorhand besproken. De opdrachtovereenkomst is zeer ruim geformuleerd, namelijk ‘alle voorkomende werkzaamheden’. Dat klager niet in Valkenswaard aan het werk zou zijn, volgt niet uit het summiere onderzoek van de casemanager. Twee Noord-Afrikaanse mannen zouden zijn ondervraagd, maar onduidelijk is wie dat zijn en of zij werkzaam waren voor klagers werkgever. Wat zij precies hebben gezegd is niet op schrift gesteld. Bovendien kan het goed zijn dat zij klager (nog) niet kenden, omdat klager in buitendienst werkte. Zij praatten slecht Nederlands. Klagers werkgever is die dag niet gebeld, terwijl zijn telefoonnummer op de voorkant van de opdrachtovereenkomst staat. De inrichting wist voor aanvang van de controle nog niet dat klagers werkgever op vakantie was. Ook toen het wel bekend was, had een eenvoudig telefoongesprek opheldering kunnen geven, ook over de plek waar klager zich op dat moment bevond. Van de werkgever kan niet worden verlangd dat deze altijd aanwezig is op de opgegeven locatie. De plicht om door te geven wanneer een werknemer niet op de werkplek aanwezig is, rust op de werkgever en niet op klager. Hij moet slechts de opdrachten van de werkgever uitvoeren. Dat de werkgever dit niet heeft gedaan, kan klager niet worden tegengeworpen. Nu klager niet ongeoorloofd is weggeweest van zijn werkplek, is zijn verzoek tot deelname aan een p.p. ten onrechte afgewezen.

3.2.      De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Uit de stukken blijkt dat de senior casemanager op 8 augustus 2018 naar de beide locaties van klagers werkgever is geweest. De daar aanwezige personen zijn gevraagd naar klagers aanwezigheid. Zij antwoordden dat hij niet aanwezig was en hadden zelfs moeite te herinneren wie hij was. Hieruit is geconcludeerd dat in strijd met de geldende afspraken klager niet aan het werk was. Dat er achteraf verklaringen zijn gekomen dat klager die dag wel aanwezig is geweest, doet daaraan niet af. Er is meer waarde gehecht aan het rapport van de casemanager. Tegen de terugplaatsing loopt nog een procedure met kenmerk R-1520.

4.         De beoordeling

Klager verbleef in de z.b.b.i. van de locatie Ter Peel en heeft vanuit die inrichting een verzoek om deelname aan een p.p. gedaan. Op 8 augustus 2018 heeft de casemanager een controle uitgevoerd bij de werkgever van klager. Klager was niet op het werk aanwezig en niemand van de aldaar aanwezige personen wist waar klager dan wel op dat moment verbleef. Het bedrijf waar klager werkzaam was heeft twee vestigingen, in Oss en Valkenswaard. Uit de overgelegde stukken blijkt dat klagers casemanager beide locaties heeft bezocht en klager aldaar niet aantrof. Klagers werkgever was niet aanwezig en de overige werknemers dan wel aldaar aanwezige personen wisten niet waar klager verbleef. Eén persoon heeft zelfs verklaard dat klager op vakantie zou zijn. De directeur van de z.b.b.i. van de locatie Ter peel heeft het selectieadvies om deze reden aangepast en de selectiefunctionaris verzocht om klager te plaatsen in een normaal beveiligde inrichting. De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot deelname aan een p.p. op 9 augustus 2018 afgewezen en klager is op 15 augustus 2018 in het JC Zaanstad geplaatst. Klager heeft tegen zijn terugplaatsing een bezwaarschrift ingediend en, nadat de selectiefunctionaris het bezwaarschrift ongegrond heeft verklaard, beroep ingesteld. De beroepscommissie heeft het beroep ongegrond verklaard (RSJ 12 november 2018, R-1520). De beroepscommissie overwoog dat zij het standpunt van klager, dat hij onderweg naar Eindhoven was om auto’s op te halen, aannemelijker zou achten wanneer een werknemer op één van beide locaties van het bedrijf waar klager werkzaam was daarvan op de hoogte was en dit aan de casemanager had kunnen mededelen. Een achteraf opgestelde verklaring van de werkgever die tijdens het controlebezoek op vakantie was, overtuigt de beroepscommissie niet. Overigens is het aan de gedetineerde, die aan een op resocialisatie gericht programma met vrijheden deelneemt, om er voor zorg te dragen dat hij voor de casemanager of een andere controleur altijd vindbaar is.

De beroepscommissie achtte het voldoende aannemelijk dat klagers afwezigheid op 8 augustus 2018 ongeoorloofd was. Om dezelfde reden is de beroepscommissie van oordeel dat de afwijzende beslissing van de selectiefunctionaris die thans ter beoordeling ligt bij afweging van alle in aanmerking komende belangen niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van P. de Vries, secretaris, op 19 november 2018          

 

 

 

            secretaris         voorzitter

Naar boven