Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-1320, 6 november 2018, beroep
Uitspraakdatum:06-11-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

nummer:          R-1320           

betreft: [klager]            datum: 6 november 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. W.B.O. van Soest, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 26 juli 2018 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van bovengenoemde inrichting in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager en zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter

Het beklag betreft de beslissing van 28 juni 2018 tot afwijzing van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten

Namens klager is het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt – samengevat – toegelicht.

Klagers verlof is afgewezen, omdat hij een gevaar zou vormen voor zijn echtgenote en dochter, als hij verlof zou genieten. Inmiddels komt zijn einddatum nabij en had men ervoor moeten kiezen de eventuele risico’s te ondervangen met het verbinden van voorwaarden aan het verlof. Door afwijzing van het verlof is onvoldoende rekening gehouden met klagers belangen. Hij kan niet anders concluderen dan dat zijn belang bij resocialisatie dienen te prevaleren nu zijn einddatum binnen twee maanden wordt bereikt.

De directeur heeft het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.

Het verlenen van vrijheden aan klager levert volgens het Veiligheidshuis en het Openbaar Ministerie een ernstig gevaarsrisico voor zijn dochter en echtgenote op. Er wordt gevreesd voor (eer)wraak. Klager heeft voorts zijn persoonlijk belang bij verlof onvoldoende onderbouwd. De gemaakte belangenafweging is niet onredelijk en onbillijk. De stelling van klager dat geen gevaar voor zijn echtgenote bestaat, vindt geen steun in het selectieadvies van de vorige inrichting. Daarin staat dat een melding is gemaakt dat klager aan een medegedetineerde vroeg hoe hij het beste zijn vrouw kon vermoorden. De beschikbare informatie en adviezen kan de directeur vanuit zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid niet naast zich neerleggen. Het gestelde gevaarsrisico is onvoldoende in te perken door controlerende maatregelen. De beslissing is derhalve op juiste gronden genomen.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.

De vrijhedencommissie heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.

Het Openbaar Ministerie heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, nu klager nog in voorlopige hechtenis verblijft en zij algemeen verlof in deze fase niet aan de orde acht. Gevreesd wordt voor de veiligheid van zijn dochter, tevens slachtoffer in zijn strafzaak, indien aan klager verlof wordt verleend. Het stelsel bewaken en beveiligen is in werking om deze minderjarige te beschermen. Er wordt gevreesd voor (eer)wraak. Bedreigingen die eerder in dit kader zijn geuit zijn nog onderwerp van onderzoek en verlofverlening levert een ernstig gevaarsrisico op.

3.         De beoordeling

Klager is in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf. Tegen dit vonnis is hoger beroep ingesteld. Zijn einddatum is thans bepaald op 27 november 2018.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers tweede verlofaanvraag.

Vooropgesteld dient te worden dat bij verzoeken tot algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer – de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf.

De afwijzende beslissing van de directeur is met name gebaseerd op het negatieve advies van het Openbaar Ministerie en informatie van het Veiligheidshuis. Hieruit volgt dat een gevaarsrisico voor klagers dochter en zijn echtgenote bestaat, wanneer hem verlof wordt verleend. Voorts is zijn dochter slachtoffer in zijn strafzaak, waarvoor hij thans in preventieve hechtenis verblijft. Het stelsel bewaken en beveiligen is in werking ter bescherming van de minderjarige dochter.

De beroepscommissie overweegt dat de directeur – ook in dit stadium van klagers detentie - een zwaarwegend belang mocht hechten aan voornoemd advies en is van oordeel dat voornoemde omstandigheden een forse contra-indicatie vormen voor verlofverlening en dat deze een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen. Daarom kan de beslissing van de directeur, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder g van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagrechter worden bevestigd.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 6 november 2018.

 

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven