Door Brigade-generaal professor dr. P.A.L. Ducheine
Nederland heeft een merkwaardige verhouding met oorlog. Enerzijds gebruiken we de term 'losjes', zoals in 'voetbal is oorlog', aldus De Generaal (Rinus Michels). Tegelijkertijd schieten we ook in een 'kramp', zoals in de 'Politionele Acties', van een andere generaal.
Recent viel mij op dat Nederlandse opinieleiders het woord oorlog makkelijk in de mond namen. En geopolitiek spanning, (economische) rivaliteit en het gebruik van machtsmiddelen (b.v. sancties) tussen staten snel als handelsoorlog, hybride oorlogsvoering, informatieoorlog of cyberoorlog neerzetten.
We zijn trouwens niet uniek in deze merkwaardigheid. Zelfs wanneer oorlog daadwerkelijk aan de orde is, is precisie (kennelijk) lastig. De zogeheten 'Global War on Terror' bevatte vooral klassieke terrorismebestrijdingsactiviteiten en betrof slechts ten dele oorlog, waarvan een oorlog (Iraqi Freedom) weer niets met 9/11 en terrorisme te maken had. En waar het wel degelijk oorlog was, leek 'Don't Mention the War',1 het parool.
Don't mention the war, was goed te zien in de Afghaanse operaties. Duitsland erkende slechts laat in de ISAF-campagne, na de befaamde Kunduz Strike, het bestaan van het gewapende conflict met Opposing Militant Forces. Nederland hield langer stand.
Los van 'plaatselijke en tijdelijke' oorlogssituaties, verwees de regering in de 'Eindevaluatie Nederlandse bijdrage aan ISAF, 2006 – 2010' slechts indirect naar de status van het gewapende conflict.2 Ook in de besluiten tot het toekennen van dapperheidsonderscheidingen wegens krijgsverrichtingen in Afghanistan komen termen als oorlog of gewapend conflict niet (of nauwelijks) voor. De context is echter – ook impliciet – glashelder. Zo ontving het Korps Commandotroepen een Militaire Willems-Orde omdat '170 operaties, waarbij meer dan 110 keer intensief gevechtscontact met de vijand plaatsvond, succesvol [werden] uitgevoerd'.3
Dat er sprake was van een 'elephant in the room', was al vrij snel na de start van de operaties in 2006 in Uruzgan duidelijk.4 Terwijl de Special Forces Task Force in 2005 voor de Operatie Enduring Freedom nog met het fenomeen 'tijd van oorlog' te maken kregen om een tweede Eric O. kwestie te voorkomen,5 lag dit construct voor de Task Force Uruzgan niet meer op tafel. Maar wat dan wel? Dit was het onderzoek naar de rechtsbases en rechtsregimes voor de operaties in Afghanistan, dat Eric Pouw en ik in 2008 waren begonnen. Eind 2008 had ik het geluk hiervoor veldonderzoek te kunnen doen in Afghanistan. Eric zou in mei 2009 volgen. Een van de openstaande vragen, we hadden wel al een idee, was of het oorlogsrecht werd toegepast binnen de Task Force Uruzgan. En zo ja, de jure of de facto?
Het laatste bleek sowieso het geval aangezien oorlogsrecht direct en indirect bij onder andere doelbestrijding ('targeting') werd gebruikt. Maar nog belangrijker was dat de situatie in Uruzgan (en Afghanistan) de dubbele toets voor de drempel van een niet-internationaal gewapend conflict doorstond. Zowel de organisatie van de Opposing Military Forces (De Taliban) als de intensiteit van het gewapende geweld tegen de Afghaanse veiligheidsorganisaties en de internationale troepenmacht waren van afdoende niveau. Het was oorlog, een burgeroorlog, en dus gold het oorlogsrecht, ook de jure.
Onderzoek doen is één ding, conclusies publiceren een ander. We besloten omzichtig te werk te gaan. Oorlog ligt nu eenmaal gevoelig. Ook in de krijgsmacht. Voordat we samen een boek(je) uit zouden brengen, zou ik zelf het hete hangijzer 'oorlog' en 'oorlogsrecht' in een eigen kleinere publicatie 'gecontroleerd tot ontploffing brengen'. Doel was daardoor het geheel (en Eric) te vrijwaren van eventueel gedoe. Dat werkte gedeeltelijk. Ik publiceerde uiteindelijk 'wie het juiste doet heeft niets te vrezen'.6 Daarna lag de weg open voor 'ISAF operaties in Afghanistan'.7
Ik moest aan deze gevoeligheid terugdenken toen laatst de term cyberoorlog zijn intrede deed. Het gemak waarmee media, publiek en zelfs politici martiale termen hanteren, is verbazingwekkend. Uit het oogpunt van 'Jip-en-Janneke'-taal wellicht te begrijpen. Dat ze daarbij voorbij gaan aan juridische betekenis en impact is problematisch(er). Om het nog maar niet te hebben over de timing van de uitspraken.
Ik geef een paar voorbeelden. Nederland is sinds 2014 partij bij een gewapend conflict in Irak (en later in Syrië) tegen ISIS. Nederlandse F-16-vliegers voeren – met enige onderbrekingen – sindsdien luchtaanvallen uit tegen ISIS(-strijders). Zonder weinig ophef overigens. Totdat de minister-president, naar aanleiding van de Bataclan-aanslagen in Parijs, in november 2015 opeens op zijn persconferentie meldt dat 'we in oorlog [zijn] met ISIS'.8 Begrijpelijk als symbool van solidariteit met de Fransen. Maar tegelijkertijd opmerkelijk, want we namen immers al een jaar deel aan die oorlog. En ook opvallend omdat het o-woord na de aanslagen op Charlie Hebdo niet werd gebruikt.9
Een ander voorbeeld betreft digitale oorlog: 'cyber war(fare)'. De website van de New York Times bevat de rubriek Cyberwarfare. Ten tijde van het schrijven van deze column (10-11-2018) moet ik vrij ver scrollen om een – naar mijn mening correct – echt voorbeeld van 'cyber warfare' te vinden. Pas op 19 juni 2018 kom ik iets tegen wat relevant zou kunnen zijn: Cyberwarfare — the Latest Technology of Destruction. Verder van alles dat digitale tentakels heeft en diverse motieven kent: politieke beïnvloeding, criminaliteit, diefstal, economische, politieke en militaire spionage, sabotage of verkenningen daartoe (?), subversie en ga zo maar door.10 Bar weinig oorlog, dat is zeker.
Terug naar Nederland en de relatie met oorlog. Opeens was daar de OPCW-hack. Althans, een poging daartoe van de Russische Militaire Inlichtingendienst (de G(R)U). De gretigheid (en het gemak) waarmee journalisten op zoek gingen naar duiding, is prime time voor wetenschappers. Zo belandde ik zelf een week later bij BNR-juridische zaken.11
Het voorgesprek maakte al duidelijk wat de hoofdvraag zou zijn: zijn we in cyberoorlog met de Russische Federatie? Omdat ik dat snel en eenvoudig met 'nee' beantwoordde, volgden de onvermijdelijke vervolgvragen. Wanneer is het dan wel digitale oorlog? En als het dat niet is, wat is het dan wel? En vooral ook: wat doen we tegen die digitale aanvallen?
Kort en goed was het een mooie kans om mijn gedachten te scherpen én ze onder woorden te brengen. Om dat - in stilte - een week later op zondag nog eens te doen.12 Tevens een mooie gelegenheid om deze onregelmatige column snel weer voort te zetten, met de volgende keer een antwoord op die laatste vraag: wat doen we tegen digitale aanvallen!