Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-1100, 19 november 2018, beroep
Uitspraakdatum:19-11-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

nummer:          R-1100

betreft: [klager]            datum: 19 november 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van de directeur van het Detentiecentrum Rotterdam, gericht tegen een uitspraak van 11 juni 2018 van de beklagcommissie bij het Detentiecentrum Rotterdam, gegeven op een klacht van […], verder te noemen klager, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 26 oktober 2018, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, is gehoord de heer […], (plaatsvervangend) vestigingsdirecteur bij het Detentiecentrum Rotterdam. Klager heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft de interne overplaatsing van klager naar de D-afdeling (DC-2017-000328).

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van de directeur en klager

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt – kort en zakelijk weergegeven - als volgt toegelicht.

Primair had klager niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in zijn beklag, nu geen sprake is van een beslissing van de directeur. Binnen het Detentiecentrum Rotterdam is een aantal afdelingen die gelijkwaardig zijn aan elkaar en die voldoen aan de wettelijke vereisten. Dagelijks worden mensen intern overgeplaatst, waarbij geen sprake is van een beslissing van de directeur. Als sprake zou zijn van een beslissing, dient hier immers ook een schriftelijk stuk aan ten grondslag te liggen.

Klager is geplaatst op de D-afdeling wegens een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een eigen cel of verblijfsruimte, omdat die afdeling bestaat uit eenpersoonscellen. Tijdens de tenuitvoerlegging van de disciplinaire straf op de D-afdeling is aan klager medegedeeld dat hij op die afdeling zou blijven. In de regel wordt dit medegedeeld door de mentor en het afdelingshoofd. Klagers gedrag liet in de periode voorafgaand aan de disciplinaire straf dusdanig te wensen over, dat de straf de doorslag gaf om klager over te plaatsen naar de D-afdeling. De D-afdeling is de ‘basisafdeling’ en is bedoeld voor mensen die voor hun eigen veiligheid of voor de veiligheid van anderen of om andere redenen niet op een meerpersoonscel geplaatst kunnen worden. Hierbij kan gedacht worden aan snurken, slaapwandelen etc. Vooruitlopend op de nieuwe vreemdelingenwetgeving zijn de overige (niet-basis)afdelingen zo ingericht dat de gedetineerde daar meer vrijheden geniet; meer dan wettelijk vereist is. Op die afdelingen heeft de gedetineerde bijvoorbeeld zelf de beschikking over een celsleutel en zijn de leefafdelingen tot 23:00 uur geopend. Dat de D-afdeling minder vrijheden geeft dan de andere afdelingen, maakt volgens de directeur niet dat bij plaatsing op de D-afdeling sprake is van meer dan een interne overplaatsing.

Klager heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3.         De beoordeling

Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie (zie bijvoorbeeld RSJ 15 november 2013, 13/2219/GA) is de overplaatsing van een gedetineerde in (naar) een andere cel binnen de inrichting een door of namens de directeur jegens klager genomen beslissing waartegen op grond van artikel 60, eerste lid, van de Pbw beklag open staat. In zoverre kan de beroepscommissie de beklagcommissie dan ook volgen in haar uitspraak.

Vaststaat dat klager is overgeplaatst van een afdeling waar hij meer vrijheden genoot naar een afdeling waar (slechts) de basisvrijheden worden aangeboden. De beroepscommissie begrijpt dat op de andere afdelingen dan de D-afdeling hogere eisen worden gesteld aan gedetineerden. Eenmaal geplaatst op een afdeling met meer vrijheden, is het naar het oordeel van de beroepscommissie dan ook van belang dat gedetineerden bij overplaatsing naar de D-afdeling inzicht krijgen waarom en in welke mate zij zijn tekortgeschoten om het verblijf op de afdeling met meer vrijheden voort te kunnen zetten en op welke wijze zij zich dienen in te spannen om wederom voor plaatsing in aanmerking te komen. Hoewel de wet niet vereist dat deze beslissing op schrift wordt gesteld, acht de beroepscommissie dit – gelet op de aard van de beslissing – wel wenselijk. Dat de beslissing niet op schrift hoeft te worden gesteld laat onverlet dat gemotiveerd kenbaar moet zijn gemaakt aan de gedetineerde wat de reden is voor de interne overplaatsing.

Uit wat onweersproken door de directeur naar voren is gebracht, is gebleken dat het besluit voldoende gemotiveerd kenbaar is gemaakt aan klager. Uit het dossier volgt voorts dat klagers gedrag voorafgaand aan de oplegging van de disciplinaire straf te wensen overliet. Zo blijkt uit de stukken dat op 10 december 2017 aan klager een disciplinaire straf is opgelegd wegens het aantreffen van contrabande op zijn cel. Gelet op het voorgaande kan de beslissing om klager te plaatsen op de D-afdeling niet als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie verklaart het beroep van de directeur derhalve gegrond voor wat betreft de beslissing tot plaatsing op de D-afdeling, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag op dit punt alsnog ongegrond.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond voor wat betreft de beslissing tot plaatsing op de D-afdeling, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag op dit punt alsnog ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr.dr. J. de Lange, voorzitter, mr. R.H. Koning en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 19 november 2018.

 

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

Naar boven