Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-809, 12 november 2018, beroep
Uitspraakdatum:12-11-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          R-809

betreft: […]      datum: 12 november 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. T Gümüş, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 2 juli 2018 van de alleensprekende beklagrechter bij het Justitieel Complex (JC) Zaanstad. en van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van het JC Zaanstad in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager en zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van de klachten en de uitspraak van de beklagrechter

De klachten betreffen:

a.         de beslissing van 10 januari 2018 tot afwijzing van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof (ZS-JG-2018-011 en ZS-JG-2018-023);
b.         de beslissing van 16 februari 2018 tot afwijzing van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van incidenteel verlof (ZS-JG-2018-058).

De beklagrechter heeft de klachten ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten

Namens klager is het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. Het vermoeden dat een verlof zou leiden tot drugsmisbruik is gebaseerd op twee positieve urinecontroles. Dit betreffen echter controles van lang geleden in een andere inrichting. Sinds 1 september 2017 heeft klager niet meer positief gescoord op urinecontroles. De negatieve adviezen van het Openbaar Ministerie (OM) en de politie zijn nergens vastgelegd. De voorwaarde dat klager zich klinisch moet laten behandelen is onacceptabel. Het gerechtshof heeft zich hier al over uitgelaten: klager hoeft niet te worden opgenomen. Het is niet aan de reclassering, het OM of de politie om anders te beslissen. Het verlofadres betreft het adres van klagers moeder. Een eerder adres van haar is ook goedgekeurd als verlofadres. Klager heeft geprobeerd vanuit detentie een bedrijf op te richten. Het enige wat nog moest gebeuren, was de inschrijving bij de Kamer van Koophandel (KvK). Deze inschrijving moet in persoon gebeuren. Klager is in september 2018 in vrijheid gesteld. Hij heeft zijn hele straf uitgezeten. Het is onbegrijpelijk dat zijn verloven keer op keer zijn afgewezen, ondanks schone urinecontroles en deelname aan het plusprogramma. Wanneer de einddatum nadert, dienen klagers belangen zwaarder te wegen. De beklagrechter heeft niet binnen vier weken uitspraak gedaan, maar pas na drie maanden, terwijl van bijzondere omstandigheden niet is gebleken. Nog eens drie maanden later heeft de beklagrechter uitspraak gedaan. De rechtszekerheid is daarmee ernstig aangetast.

De directeur heeft het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. Klager is op 1 september 2017 vanuit een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) teruggeplaatst in de gevangenis vanwege twee positieve urinecontrole. Eén daarvan was direct na klagers eerste verlof. Het OM en de politie adviseerden negatief ten aanzien van klagers verlofaanvraag. De bestreden beslissing (onder a.) dateert van slechts vier maanden daarna. De adviezen van het OM en de politie zijn in beroep overgelegd. De afwijzing van klagers algemeen verlofaanvraag is niet gebaseerd op zijn weigering mee te werken aan klinische behandeling. Zoals de beroepscommissie eerder heeft overwogen, is het inschrijven van een bedrijf bij de KvK niet zonder meer voldoende om incidenteel verlof te verlenen (RSJ 28 juli 2015, 15/1657/GV). Er waren bovendien weigeringsgronden als bedoeld in artikel 4 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) aanwezig.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.

Het Openbaar Ministerie (OM) heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, omdat klager niet heeft willen meewerken aan bijzondere voorwaarden

De politie heeft negatief geadviseerd ten aanzien van het verlofadres, omdat het een leegstaand pand betreft in een appartementencomplex waar vooral ouderen en mensen met een lichamelijke beperking wonen.

3.         De beoordeling

Klager onderging een gevangenisstraf van 689 dagen met aftrek, wegens de herroeping van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling. Op 7 september 2018 is hij in vrijheid gesteld.

De beroepscommissie overweegt als volgt over klagers algemeen verlofaanvraag.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste algemeen verlofaanvraag. Hij kon in totaal vijf algemeen verlofaanvragen indienen.

Uit de inlichtingen van de directeur komt het volgende naar voren. Klager beschikte niet over een goedgekeurd verlofadres. Hij heeft tijdens zijn laatstgenoten verlof – ten tijde van de afwijzingen nog relatief recent – drugs gebruikt en hij heeft niet willen meewerken aan de bijzondere voorwaarden.

De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden een forse contra-indicatie vormden voor verlofverlening en dat deze de afwijzing van klagers algemeen verlofaanvraag rechtvaardigden. Daarom kan deze beslissing van de directeur, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder c., d. en j. van de Regeling, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal in zoverre dan ook ongegrond worden verklaard.

De beroepscommissie overweegt als volgt over klagers incidenteel verlofaanvraag.

Voor inschrijving bij de KvK is de persoonlijke aanwezigheid van de inschrijvende vereist. Gesteld noch gebleken is dat een bezoek aan de KvK niet onder begeleiding zou kunnen plaatsvinden of dat dit voornoemde risico’s onvoldoende zou ondervangen. Het beroep zal in zoverre dan ook gegrond worden verklaard. Nu klager inmiddels in vrijheid is gesteld, acht de beroepscommissie het gepast om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. De hoogte hiervan zal zij vaststellen op € 25,=.

Tot slot wordt opgemerkt dat voor zover in beroep wordt geklaagd over de termijn voordat de beklagrechter op het beklag heeft beslist, het weliswaar wenselijk is dat voortvarend op een beklag wordt beslist, maar dat de wet, indien dit niet geschiedt, hier geen gevolgen aan verbindt.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake het beklag als vermeld onder a. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter.

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake het beklag als vermeld onder b. gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter en verklaart dit beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 25,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van P. de Vries, secretaris, op 12 november 2018.

 

 

            secretaris         voorzitter

Naar boven