Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-507, 8 november 2018, beroep
Uitspraakdatum:08-11-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:         R-507

Betreft:            [klager]            datum: 8 november 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, eerste lid, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S. Kriekaard, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 7 mei 2018 genomen beslissing van het hoofd van FPC Pompestichting te Nijmegen, verder te noemen de inrichting, alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 2 oktober 2018, gehouden in de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught is klagers raadsman, mr. S. Kriekaard, gehoord. Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt. Het hoofd van de inrichting heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

Het beroep betreft de beslissing van het hoofd van de inrichting van 7 mei 2018, inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 16b, aanhef en onder a, van de Bvt (verder: a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden.

2.         De standpunten

Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager is van mening dat in de bestreden beslissing onvoldoende wordt gemotiveerd dat sprake is van gevaar.

Er wordt gesproken over een afgetekend beeld van enkele perioden met psychotische symptomen bij doses van 15 tot 30 mg aripiprazol per dag. De in de bestreden beslissing aangehaalde perioden (mei 2014, december 2015) liggen echter dusdanig ver in het verleden, dat deze volgens klager niet kunnen dienen ter onderbouwing voor het gestelde gevaar. Sinds november 2017 is in wisselende en in toenemende mate sprake van psychotische symptomen. In welke regelmaat en intensiteit deze symptomen zich voordeden, wordt niet toegelicht. Ook indien moet worden aangenomen dat sprake is van een langere periode met psychotische symptomen, is nog steeds onvoldoende gemotiveerd welk gevaar dit oplevert. Op 1 mei 2018 is klager afgezonderd, omdat hij zich op zijn kamer verwaarloosde. Dit was slechts één momentopname van een dag. Op 2 mei 2018 werd het voornemen tot dwangmedicatie al kenbaar gemaakt. Van een langere periode van verwaarlozing is niet gebleken. Van gevaar van ernstige verwaarlozing kan niet gesproken worden, dan wel is dat in de bestreden beslissing onvoldoende gemotiveerd. Het hoofd van de inrichting noemt als grond het afwenden van het gevaar van het niet op redelijke termijn verminderen van psychotische symptomen, waardoor resocialisatie op den duur niet lukt. Deze grond kan met geen mogelijkheid worden herleid tot één van de in de wet genoemde gevaarscriteria. Niet aannemelijk is dat klager voor zichzelf gevaar veroorzaakt. Verder is onvoldoende vast komen te staan dat klager zodanig gevaar voor anderen veroorzaakt, dat een a-dwangbehandeling moet worden toegepast, noch dat hij zichzelf in ernstige mate zal verwaarlozen, of door hinderlijk gedrag agressie bij anderen oproept. Mocht hiervan al sprake zijn, dan komt dit in de bestreden beslissing volstrekt onvoldoende naar voren.

Klager meent dat onvoldoende aannemelijk is dat sprake is van gevaar en verwijst naar een uitspraak van de beklagcommissie van 1 november 2016 met kenmerk

KC 2017/004. Het ging prima met de medicatie die klager had. Klager zit nu op een resocialisatie-afdeling en het gaat goed met hem. Hij heeft nu geen dwangmedicatie, maar gebruikt de medicatie vrijwillig.

Het hoofd van de inrichting heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.

Sinds 2017 is bij klager wisselend en in toenemende mate sprake van psychotische symptomen. Er was – met uitzondering van momenten waarop klager (kortdurend) beter functioneerde – sprake van fors psychotisch, dreigend, oninschatbaar gedrag. Klager was volledig de realiteit kwijt. Er was sprake van gedesorganiseerd gedrag, onsamenhangende spraak, achterdocht en diverse onnavolgbare zaken (o.a. een focus op bacteriën en verwarmingen). Klager ijsbeerde met ontbloot bovenlichaam, een trui op zijn hoofd, al mompelend en druk gebarend over de afdeling. Het was niet mogelijk om tot wederkerig contact te komen. Klagers situatie was mensonterend. Tevens heeft klager herhaaldelijk aangegeven zich fysiek te zullen verweren in het geval dat medicatie zou worden gewisseld. Zowel het personeel als klagers medepatiënten voelden zich onveilig, dusdanig dat andere psychotische patiënten het behandelteam hebben verzocht om in te grijpen omdat klager zo ver was afgegleden dat het niet meer veilig voelde. Daarnaast was klagers lichamelijke en hygiënische toestand zorgelijk, klager werd mager en verbleef de gehele dag in zijn kamer die blauw stond van de rook. Klager heeft een onbegeleid verlofkader, maar kan daar geen gebruik van maken vanwege zijn situatie. De beslissing om een a-dwangbehandeling te starten is genomen op basis van toenemende dreiging en gevaar, maar ook omdat klagers behandeltraject stagneerde.

3.         De beoordeling

Op grond van artikel 16c in verbinding met artikel 16b, onder a, Bvt kan het hoofd van de inrichting beslissen tot het toepassen van a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat zonder die behandeling het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens de verpleegde doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. De a-dwangbehandeling is er vooral op gericht te voorkomen dat een verpleegde langdurig in een inrichting moet verblijven.

Er behoeft geen sprake te zijn van (dreigend) onmiddellijk gevaar zoals bij de overige vormen van dwangbehandeling als bedoeld in artikel 26 Bvt en artikel 16b, onder b, Bvt.

Het hoofd van de inrichting heeft de beslissing tot toepassing van a-dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klager en van een psychiater die niet bij klagers behandeling betrokken is, maar klager kort tevoren heeft onderzocht. Het hoofd van de inrichting heeft de verklaringen van de twee psychiaters overgelegd. Die verklaringen voldoen aan de vereisten als neergelegd in artikel 16c, tweede lid, Bvt. Voorts heeft het hoofd van de inrichting een aanvulling op het behandelingsplan overgelegd, waarin de mogelijkheid tot toepassing van a-dwangbehandeling is vermeld.

it de verklaringen van de psychiaters, het behandelingsplan alsmede de mededeling van de bestreden beslissing blijkt het volgende. Bij klager is sprake van een schizo-affectieve stoornis met episoden met een gedesorganiseerd beeld met depressieve en psychotische kenmerken. Er is sprake van een gestoorde realiteitstoetsing waarbij klager een eigen interpretatie aan gebeurde zaken geeft, ook bij afwezigheid van wanen. Middelengebruik lijkt een negatieve invloed te hebben op psychotische verschijnselen, echter psychotische episoden komen ook voor zonder middelengebruik. Zijn belevingswereld is regelmatig onduidelijk voor het behandelteam waarbij de indruk bestaat dat onderliggend meer psychotische belevingen bestaan dan hij benoemt of kan benoemen. Ziektebesef en -inzicht ten aanzien van psychotische symptomen zijn beperkt.

In het behandelingsplan wordt verder beschreven dat bij klager sinds november 2017 in wisselende mate sprake is van psychotische symptomen. Een gedwongen geneeskundige behandeling met een ander antipsychoticum dan aripiprazol - de ten tijde van de bestreden beslissing voorgeschreven medicatie - is volgens de behandelend psychiater de enige mogelijkheid om te komen tot resocialisatie, doordat die kan zorgen voor remissie van de psychose en aansluitend voor voldoende anti-psychotische profylaxe. Verder wordt beschreven dat voor een goede behandeling het nodig is dat de therapietrouw voldoende veilig gesteld kan worden middels bloedspiegelbepalingen of intramusculaire toediening van medicatie.

Klager weigert echter hieraan mee te werken. Bij klager zijn eerder minder ingrijpende middelen ingezet: klagers vrijheden zijn ingeperkt door rustprogramma’s, kamerprogramma’s en eenmaal een separatie.

De tweede psychiater onderschrijft de beslissing tot het toepassen van a-dwangbehandeling. De tweede psychiater overweegt in zijn verklaring dat hoewel klager is aangemeld en geaccepteerd bij een RIBW, hij in zijn huidige toestandsbeeld niet daarheen overgeplaatst kan worden, omdat dit onveilig is zolang hij nog psychotisch is.

Gelet op klagers voorgeschiedenis alsmede de verklaringen van de psychiaters over klagers stoornis en zijn daaruit voortvloeiende gedrag en opstelling, kon naar het oordeel van de beroepscommissie in redelijkheid de inschatting worden gemaakt dat er bij het laten voortduren van de situatie geen enkel perspectief bestond op behandeling, laat staan resocialisatie, met als gevolg dat een langdurig verblijf in een tbs-inrichting (en uiteindelijk mogelijk een longstay voorziening) dreigt. Daarmee is naar het oordeel van de beroepscommissie sprake van het gevaar van maatschappelijke teloorgang. Onder deze omstandigheden kan naar het oordeel van de beroepscommissie aannemelijk worden geacht dat zonder een medicamenteuze behandeling het gevaar – in dit geval het gevaar van maatschappelijke teloorgang – dat de stoornis van de geestvermogens klager voor zichzelf doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Gelet op de informatie uit de verklaringen van de psychiaters en het behandelingsplan (zoals hierboven is weergegeven) is de beroepscommissie voorts van oordeel dat de a-dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, prof. dr. H.J.C. van Marle en mr. T.B. Trotman, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 8 november 2018.

 

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven