Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-499, 31 oktober 2018, beroep
Uitspraakdatum:31-10-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-499

betreft: [Klager]           datum: 31 oktober 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. E.A. Blok, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 18 juni 2018 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Klager, zijn raadsman mr. W.B.O. van Soest en de directeur hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord ter zitting van de beroepscommissie van 5 oktober 2018, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad.

Namens de directie zijn op 18 oktober 2018 desgevraagd nadere inlichtingen verstrekt, die aan klager en zijn raadsman zijn verzonden.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:         

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter

Het beklag betreft het feit dat klager op 28 november 2017 niet in het plusprogramma is geplaatst (NM-2017-1272).

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager heeft, anders dan de directeur beweert, niet sinds 12 december 2017 in een plusprogramma meegedraaid. Hij heeft daarvan ook nooit een promotiebesluit op schrift ontvangen. Het is weliswaar de regel dat klager twee schone urinecontroles moet leveren, maar de tijdsperiode die hem daarvoor werd gegeven, maakte dit feitelijk onmogelijk. Klager heeft voortdurend afbouw laten zien en daarmee ook goed, ‘groen’ gedrag laten zien. Hij had alle onderdelen, waaronder de cursus ‘Kies voor Verandering’, naar behoren afgerond en nam altijd aan alle activiteiten deel. Er is te zwaar getild aan het leveren van twee schone urinecontroles. Klager heeft eenmalig een hoge score gehad en het lichaam kan dergelijke stoffen niet binnen een korte periode volledig afbreken. Hij heeft niet meer gebruikt, maar kon desondanks niet promoveren. De directeur had daarmee anders moeten omgaan. De constatering dat klager keer op keer afbouw liet zien, had met het leveren van schone urinecontroles moeten worden gelijkgesteld, nu in beide gevallen niet meer wordt gebruikt. Het gaat er wettelijk om, zoals de wetgever ook heeft bedoeld, dat simpelweg geen drugs meer binnen de inrichting worden gebruikt. Klager heeft sinds de ene hoge score geen drugs meer gebruikt. Hij had daarom op 28 november 2017 moeten promoveren.

Namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Van de beslissing klager op 28 november 2017 niet te promoveren is geen schriftelijk besluit opgemaakt. Klager heeft daar op 6 december 2017 – buiten de wettelijke beklagtermijn – beklag tegen ingediend. Hij was in de p.i. Lelystad gedegradeerd en is in de p.i. Nieuwegein in het basisprogramma binnengekomen. Van de voorwaardelijke promotie van klager op 12 december 2017 is ook geen schriftelijke beslissing opgemaakt. Op het moment dat klager zijn beklag heeft ingediend, lag deze beslissing nog in de toekomst.

3.         De beoordeling

Ingevolge artikel 1d, tweede lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (de Regeling) heeft een gedetineerde aanspraak op promotie, indien hij op alle onderdelen van goed (‘groen’) gedrag gedurende een periode van zes weken positief scoort. De directeur beoordeelt de onderdelen van goed gedrag op basis van bijlage 1 bij de Regeling, het zogeheten toetsingskader ‘stimuleren en ontmoedigen’. Het al dan niet promoveren van een gedetineerde is, zo blijkt uit de nota van toelichting bij de Regeling (Stcrt. 20 februari 2014, 4617) , afhankelijk van de (mate van) verantwoordelijkheid die de gedetineerde voor zijn re-integratie toont. Niet elk ‘oranje’ of ‘rood’ gedrag staat per definitie aan een promotie in de weg, nu niet elk ‘oranje’ of ‘rood’ gedrag tevens hoeft in te houden dat een gedetineerde onvoldoende verantwoordelijkheid voor zijn re-integratie neemt. Voorts volgt uit de hiervoor genoemde nota van toelichting en uit paragraaf 2.3 van de Handleiding Toetsingskader promoveren en degraderen van 20 december 2013 dat bij het nemen van de beslissing een gedetineerde al dan niet te promoveren naar diens structurele gedrag dient te worden gekeken en dat de gedetineerde niet op een incidentele gedraging dient te worden beoordeeld. Het voorgaande in acht genomen en gelet op (inmiddels) vaste jurisprudentie van de beroepscommissie (onder meer RSJ 13 juli 2016, 16/799/GA) dient de directeur, alvorens een beslissing over het al dan niet promoveren van een gedetineerde te nemen, een belangenafweging te maken tussen het negatieve gedrag van de gedetineerde enerzijds en diens structurele gedrag, waaronder ook zijn positieve gedrag, anderzijds. De afwegingen die hij maakt om tot zijn beslissing te komen dienen gemotiveerd en schriftelijk kenbaar te worden gemaakt. Dan wordt enerzijds de gedetineerde inzichtelijk geïnformeerd over de gedragingen die in het al dan niet promoveren hebben geresulteerd en kunnen deze anderzijds in beklag en in beroep worden getoetst.

Daargelaten of klager op 28 november 2017, gelet op de al dan niet als afbouw aan te merken positieve uitslagen bij urinecontroles op 18 en 31 oktober 2017, aan de criteria voor plaatsing in het plusprogramma voldeed, heeft de directeur de beslissing klager op 28 november 2017 niet te promoveren niet op schrift gesteld. Aan vorenbedoelde eis van een schriftelijk kenbare belangenafweging is dus niet voldaan en de beslissing dient (reeds daarom) als onredelijk en onbillijk te worden aangemerkt. Gelet daarop zal het beroep gegrond worden verklaard, de uitspraak van de beklagrechter worden vernietigd en het beklag alsnog gegrond worden verklaard.

Voorts acht de beroepscommissie termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming aan klager. Nu klager betwist op 12 december 2017 (voorwaardelijk) te zijn gepromoveerd en (ook) daarvan, gelet op de nadere inlichtingen van de directeur van 18 oktober 2018, geen schriftelijke beslissing is opgemaakt, zal de hoogte van die tegemoetkoming worden vastgesteld op € 5,= per week tot het eerstvolgende Multidisciplinair Overleg na 28 november 2017, waarin gedetineerden – zo vloeit voort uit artikel 1d, tweede lid, van de Regeling – elke zes weken worden besproken.  

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming van € 30,= toekomt.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, J.G.A. van den Brand en ing. M.J. Mulders, leden, in tegenwoordigheid van Y.L.F. Schuren, secretaris, op 31 oktober 2018.

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

 

Naar boven