Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-464, 4 oktober 2018, schorsing
Uitspraakdatum:04-10-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          : S-464

Betreft : [verzoeker]                                                                               datum: 4 oktober 2018

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw), heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. L.J.B.G. van Kleef, namens […], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) van de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 73, vierde lid, juncto artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de tenuitvoerlegging van de (nieuwe) beslissing van de selectiefunctionaris van 17 september 2018, inhoudende de (handhaving van de) plaatsing van verzoeker in de EBI van voormelde p.i.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van de beslissing van de selectiefunctionaris van 9 april 2018, de uitspraak van de beroepscommissie van 3 september 2018 met kenmerk R-404, de beslissing van de selectiefunctionaris van 17 september 2018, het beroepschrift van 21 september 2018 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de selectiefunctionaris van 2 oktober 2018.

 

1.         De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van een verzoek om schorsing van een beslissing van de selectiefunctionaris slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing van de selectiefunctionaris is genomen in strijd met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de beslissing van de selectiefunctionaris. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval.

De beroepscommissie heeft in haar uitspraak van 3 september 2018 de beslissing van de selectiefunctionaris van 9 april 2018 vernietigd en de selectiefunctionaris opgedragen binnen twee weken een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak. Daarbij zou dan in elk geval moeten blijken wat de grondslag is van de plaatsing van verzoeker in de EBI en of de gevaren die verzoeker vormt in termen van ontvluchting en maatschappelijke onrust op een andere, minder ingrijpende wijze zouden kunnen worden beteugeld.

Uit de bestreden beslissing blijkt dat de selectiefunctionaris thans concludeert dat verzoeker voldoet aan de criteria genoemd in artikel 6, aanhef en onder a, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling).

Naast de gronden reeds vermeld in de beslissing van 9 april 2018 vermeldt de selectiefunctionaris dat het Openbaar Ministerie inmiddels voornemens is de verdenkingen in de strafzaak tegen verzoeker op korte termijn uit te breiden.

Deze uitbreiding ziet erop dat verzoeker er tevens van wordt verdacht dat hij als leidinggevende van een criminele organisatie opdrachten tot liquidaties heeft gegeven.

Het vooruitzicht van een dientengevolge mogelijk op te leggen levenslange gevangenisstraf zal naar het oordeel van de selectiefunctionaris het op grond van de al eerder genoemde gronden aanwezige vluchtgevaar sterk doen toenemen.

De selectiefunctionaris heeft daarnaast overwogen dat de gevaren die verzoeker vormt in termen van ontvluchting en maatschappelijke onrust, niet op een andere, minder ingrijpende wijze dan door middel van een plaatsing in de EBI zouden kunnen worden beteugeld. De selectiefunctionaris heeft daartoe aangevoerd dat het monitoren van contacten in een reguliere inrichting, ook met het opleggen van beperkende maatregelen als controle op post, telefoon en bezoek, vrijwel niet mogelijk is, omdat verzoeker in een regime van beperkte gemeenschap contacten kan onderhouden met medegedetineerden, waarbij niet is uit te sluiten dat verzoeker medegedetineerden zal inzetten om contacten te onderhouden met derden, zodat het risico op een ontvluchting en het onaanvaardbare maatschappelijke risico daarvan niet kan worden uitgesloten.

De selectiefunctionaris heeft voorts overwogen dat ook een plaatsing op een afdeling voor beheersproblematische gedetineerden voormeld risico niet kan uitsluiten en dat een dergelijke plaatsing niet aan de orde is, nu verzoeker niet beheersproblematisch is.

De selectiefunctionaris acht daarom een plaatsing in de EBI als ultimum remedium aangewezen en noodzakelijk om het vluchtrisico en het risico op maatschappelijke onrust in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten tot een minimum te beperken.

 

Nu de selectiefunctionaris (minder ingrijpende) alternatieven voor een plaatsing van verzoeker in de EBI heeft onderzocht en zodoende (strikt genomen) heeft voldaan aan hetgeen de beroepscommissie hem in haar uitspraak van 3 september 2018 heeft opgedragen, kan niet op voorhand worden gesteld dat de bestreden beslissing van de selectiefunctionaris onredelijk of onbillijk moet worden geacht. Zodoende acht de voorzitter geen termen aanwezig voor toewijzing van het verzoek.

 

2.         De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek af.

 

Aldus gedaan door mr. J.D. den Hartog, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Warntjes, secretaris op 4 oktober 2018.

 

 

 

 

                       secretaris          voorzitter

 

 

 

 

Naar boven