Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-238, 8 november 2018, beroep
Uitspraakdatum:08-11-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          : R-238

Betreft : [klager]          datum: 8 november 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.R.Ytsma, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 12 februari 2018 van de alleensprekende beklagrechter bij FPC de Pompestichting te Nijmegen, locatie Zeeland, verder te noemen de inrichting, Alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 2 oktober 2018, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, is klagers raadsman gehoord. Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord.

Het hoofd van de inrichting heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter

Het beklag betreft de opgelegde beperking inhoudende dat klager niet alleen mag zijn met een vrouw in een ruimte (PZ 2018/001).

De beklagrechter heeft klager kennelijk niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting

Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De inrichting is niet objectief geweest in haar oordeel dat in de contacten van klager met vrouwen sprake zal zijn van incidenten. De inrichting is bang dat klager zich zal vergrijpen aan een vrouw. Dit is niet bewezen en heeft in de vier jaar dat klager in de inrichting verblijft nimmer plaatsgevonden.

Klager ervaart het als zeer krenkend dat hij geen vrouwen op zijn kamer mag ontvangen.

Hij wordt hiermee beperkt in zijn contacten en bewegingsvrijheid. De opgelegde beperkingen zijn genomen in het kader van de orde en de veiligheid. Dit betekent dat klager wel in zijn beklag had moeten worden ontvangen. De inrichting heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd die een inperking van zijn bewegingsvrijheid en het beperken van zijn contacten met vrouwen kunnen rechtvaardigen. Klager wordt door de beslissing van het hoofd van de inrichting in zijn waardigheid aangetast. Klager wijst erop dat hij een laag beveiligingsniveau heeft. De beslissing is ontoereikend gemotiveerd.  

Het hoofd van de inrichting heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet nader toegelicht.

3.         De beoordeling

Op grond van artikel 56, eerste lid, onder c van de Bvt kan de verpleegde beklag doen over een beslissing van het hoofd van de inrichting die een beperking inhoudt van het contact met de buitenwereld als bedoeld in hoofdstuk VII van de Bvt.

Klager klaagt over een hem opgelegde beperking, inhoudende dat hij niet alleen met een vrouw in een ruimte mag verblijven. Uit het door het hoofd van de inrichting voor de beklagrechter gevoerde verweer komt naar voren dat deze beperking is opgelegd vanwege het potentiële risico voor vrouwelijk personeel met wie klager contact heeft. Als gevolg van klagers complexe psychopathologie is hij niet in staat om een realistische inschatting te maken van de intenties van anderen.

De beroepscommissie is van oordeel dat de opgelegde beperking niet is aan te merken als een beslissing waartegen op grond van voornoemd artikel 56, eerste lid, en onder c van de Bvt beklag openstaat. De beroepscommissie neemt hierbij in aanmerking dat de beperking zich niet richt op contacten met de buitenwereld. Klager kan in contact blijven treden met vrouwen, doch enkel in algemene ruimten en in aanwezigheid van anderen. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, prof. dr. H.J.C. van Marle en mr. T.B. Trotman, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 8 november 2018

    

   

 

 

 

secretaris         voorzitter

Naar boven