Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-334, 6 september 2018, schorsing
Uitspraakdatum:06-09-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

                      

 

Nummer          : S-334

Betreft : [verzoeker]    datum: 6 september 2018

 

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. R.M.G. Sussenbach, namens […], verder verzoeker te noemen, verblijvende in het Justitieel Complex Zaanstad.   

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 31 augustus 2018, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf van opsluiting in een strafcel gedurende tien dagen, ingaand op 31 augustus 2018 om 9.30 uur en eindigend op 10 september 2018 om 9.30 uur, wegens het toepassen van geweld tegen een medegedetineerde.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 3 september 2018 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 5 september 2018.

 

1.         De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.

Uit de inlichtingen van de directeur blijkt dat de bestreden disciplinaire straf  is opgelegd naar aanleiding van het feit dat verzoeker met een medegedetineerde heeft gevochten, waarbij zij elkaar ernstige verwondingen hebben toegebracht. De hoogte van de opgelegde disciplinaire straf is in de beslissing niet nader gemotiveerd.

Uit het onderliggende schriftelijke verslag blijkt dat verzoeker de medegedetineerde met zijn vuisten heeft geslagen, dat hij twee keer met een fles op diens hoofd heeft geslagen, waardoor de fles kapot is gegaan, dat hij met een mes en vork op de medegedetineerde is afgelopen en dat hij hem met een prullenbak heeft geslagen. Voor zowel verzoeker als de betreffende medegedetineerde is medische hulp ingeroepen.

De directeur heeft in een nadere reactie te kennen gegeven dat de ernst van het toegepaste geweld en het feit dat het geweld in de nachtelijke uren heeft plaatsgevonden, redenen waren tot het opleggen van een disciplinaire straf van een langere duur dan het maximum van zeven dagen zoals opgenomen in de landelijk geldende Sanctiekaart 2016.

De voorzitter overweegt dat, indien de directeur wil afwijken van de beleidslijn zoals deze is neergelegd in de Sanctiekaart, daarbij de eis geldt dat die afwijking in de  beslissing tot strafoplegging gemotiveerd dient te worden. Een dergelijke motivering ontbreekt in de bestreden beslissing.

Gelet op het vorenstaande zijn er termen aanwezig voor toewijzing van het verzoek vanaf het moment dat de opgelegde disciplinaire straf de duur van zeven dagen overstijgt.

 

2.         De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur met ingang van 7 september 2018 om 9.30 uur tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende beklag zal hebben beslist.

 

Aldus gedaan door mr. A. van Waarden, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Warntjes, secretaris, op 6 september 2018.

                               

secretaris                                                                    voorzitter

 

Naar boven