Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-860 en R-859, 11 oktober 2018, beroep
Uitspraakdatum:11-10-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-860 en R-859

betreft: [Klager]           datum: 11 oktober 2018

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften, ingediend door mr. W.B.O. van Soest, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen uitspraken van 30 maart 2018 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Klager, zijn raadsman mr. W.B.O. van Soest en de directeur hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord ter zitting van de beroepscommissie van 5 oktober 2018, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:         

1.         De inhoud van de beklagen en de uitspraken van de beklagrechter

De beklagen betreffen
-           de oplegging van een ordemaatregel van plaatsing in een afzonderingscel voor een dag teneinde nader onderzoek te verrichten naar het vermoeden dat klager zich op de arbeid aan ongewenste intimiteiten jegens een (vrouwelijk) personeelslid had schuldig gemaakt (NM-2017-891); en
-           de oplegging van een disciplinaire straf van zes dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel in verband met intimiderend gedrag jegens een (vrouwelijk) personeelslid (NM-2017-890).

De beklagrechter heeft de beklagen ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur

Namens klager zijn in beroep de tegenover de beklagrechter ingenomen standpunten als volgt schriftelijk toegelicht. De inhoud van het onderliggende schriftelijke verslag is niet juist. Klager en vijf andere gedetineerden waren met de vrouwelijke werkmeester in kwestie in gesprek, waarbij over en weer grappen werden gemaakt. Ook de werkmeester heeft de nodige grappen gemaakt. Zij is in de loop van het gesprek als eerste handtastelijk geworden en heeft meermaals de knie van een medegedetineerde gestreeld, die daarover bij de directie reeds een verklaring heeft afgelegd. De werkmeester is op enig moment met een medegedetineerde meegelopen, voordat zij ineens alarm maakte. Geen van de aanwezige gedetineerden heeft de snelle wisseling in de gemoedstoestand van de werkmeester begrepen en allen verbaasden zich daarover. De werkmeester heeft geenszins aangegeven niet van het gedrag van klager en de andere gedetineerden te zijn gediend en klager, noch de andere gedetineerden hebben haar onheus bejegend. Vermoedelijk heeft de werkmeester niet ingezien dat zij met haar gedrag de afstand tussen haar en de gedetineerden te veel had verkleind, als gevolg waarvan zij de verhoudingen abrupt heeft getracht te herstellen. Dat heeft voor klager en de andere gedetineerden de grootst mogelijke gevolgen gehad, terwijl zij geen kwade bedoelingen hadden en ook geen kwaad hebben gedaan. Klager valt niets te verwijten, nu de vrouwelijke werkmeester niet professioneel heeft gehandeld en rekening had moeten houden met het feit dat zij in functie was en zich daarnaar had moeten gedragen. Klager heeft louter grappen gemaakt en zijn tatoeage aan de werkmeester laten zien.

De directeur heeft de standpunten, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht.

3.         De beoordeling

De directeur kan een gedetineerde, gelet op het bepaalde in artikel 51, eerste lid, van de Pbw in samenhang met artikel 50, eerste lid, van de Pbw, een disciplinaire straf opleggen wegens diens betrokkenheid bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting, dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming. De ambtenaar of medewerker die constateert dat de gedetineerde bij dergelijke feiten betrokken is en voornemens is daarover aan de directeur schriftelijk verslag te doen, deelt dit de gedetineerde mee. Uit het schriftelijk verslag van 31 augustus 2017 dat aan de oplegging van de bestreden disciplinaire straf aan klager ten grondslag heeft gelegen, blijkt dat deze aan klager niet is meegedeeld. Gelet daarop zal de beroepscommissie het beroep met kenmerk R-859 gegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter met kenmerk NM-2017-890 vernietigen. Nu de directeur, gelet op de inhoud van voormeld schriftelijk verslag, op de juistheid waarvan hij mag afgaan, in redelijkheid de bestreden disciplinaire straf aan klager heeft kunnen opleggen, zal zij klager een tegemoetkoming toekennen die niet hoger is dan dat het formele gebrek dat aan de oplegging van die disciplinaire straf kleeft, rechtvaardigt.

Met betrekking tot het beroep met kenmerk R-860 kan hetgeen in beroep is aangevoerd niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter, zodat dit beroep ongegrond zal worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep met kenmerk R-859 gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter met kenmerk NM-2017-890, verklaart dit beklag alsnog gegrond en kent klager een tegemoetkoming van € 15,= toe. Zij verklaart het beroep met kenmerk R-860 ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met kenmerk NM-2017-891.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, J.G.A. van den Brand en ing. M.J. Mulders, leden, in tegenwoordigheid van Y.L.F. Schuren, secretaris, op 11 oktober 2018.

 

 

 

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven