Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-846, 23 oktober 2018, beroep
Uitspraakdatum:23-10-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-846

betreft: [klager]            datum: 23 oktober 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. de Reus, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 9 juli 2018 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager en zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2.         De standpunten

Namens klager is het beroep als volgt – samengevat – toegelicht.

Van middelenproblematiek is geen sprake en evenmin is sprake van een recente disciplinaire bestraffing voor dergelijke feiten. Uit het vrijhedenadvies blijkt dat een tweetal urinecontroles in mei en juni 2018 een negatief resultaat had voor middelengebruik. Kennelijk is klagers verzoek vanwege een recent opgelegde disciplinaire straf, waartegen overigens beklag is ingediend bij de beklagcommissie, afgewezen. De betreffende strafoplegging wordt ten onrechte in verband gebracht met middelengebruik. De disciplinaire straf zag op het bewaren van urine door klager in verband met door hem ervaren problemen met voetschimmel. De geschetste middelenproblematiek is derhalve onvoldoende feitelijk onderbouwd en de recente disciplinaire straf kan daaraan geen bijdragen leveren. De niet onherroepelijke strafopleggingen mogen bovendien niet meegewogen worden in de bestreden beslissing.

Klager heeft hieraan toegevoegd dat uit het vrijhedenadvies niet blijkt dat sprake is van een beheersrisico/agressie dan wel van een probleem ten aanzien van middelengebruik. De laatste urinecontrole voorafgaand aan het verzoek liet een negatief resultaat zien. De Minister baseert zijn beslissing op een oud reclasseringsadvies. Inmiddels heeft klager deelgenomen aan verschillende interventies die hij ook heeft afgerond. Van onbetrouwbaarheid in het nakomen van afspraken is dan ook geen sprake.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt – samengevat – toegelicht.

Klagers raadsman stelt dat geen sprake is van problematiek ten aanzien van middelengebruik. Klager heeft echter in 2018 verschillende disciplinaire straffen gekregen in verband met middelengebruik. De stelling van klagers raadsman dat een tweetal urinecontroles in mei en juni 2018 een negatief resultaat gaf en dat klager niet recent disciplinair is bestraft wegens middelengebruik, is onjuist. Vanwege het rapport van 28 juni 2018 heeft de vrijhedencommissie haar positieve advies herzien en negatief geadviseerd. Hoewel klager ten opzichte van 2 juli 2018 verbeterd gedrag laat zien, is gelet op het voorgaande nog steeds sprake van de weigeringsgronden ex artikel 4, onder b, c en d van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling). Deze risico’s kunnen niet worden ondervangen door het verbinden van voorwaarden aan het verlof. Het verzoek tot algemeen verlof is derhalve op goede gronden afgewezen.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.

De vrijhedencommissie heeft in eerste instantie positief geadviseerd ten aanzien van een verlof van dertig uur, onder de voorwaarde dat klager een verlofplan zou maken. Klager heeft een verlofplan gemaakt en aan de vrijhedencommissie voorgelegd. Vanwege een rapport op 28 juni 2018 heeft de vrijhedencommissie haar positieve herzien en negatief geadviseerd.

Het Openbaar Ministerie heeft geen bezwaar tegen verlofverlening. 

De politie heeft het verlofadres geverifieerd en in orde bevonden.

Uit het reclasseringsadvies van 19 april 2017 volgt dat er aanwijzingen zijn voor middelenproblematiek, maar dat hierover weinig duidelijkheid is vanwege zijn weerstand in het verleden tegen psychologisch onderzoek en de niet meewerkende houding van klager ten aanzien van hulpverlening. Klager neemt een tegenstrijdige houding aan ten aanzien van begeleidings- en behandelingscontacten. Er is sprake van delict-gerelateerde problematiek. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog en verdiepingsdiagnostiek wordt van belang geacht om een geschikt plan van aanpak op te stellen.

3.         De beoordeling

Klager ondergaat een gevangenisstraf van twintig maanden met aftrek, wegens diefstal met geweld of bedreiging. Aansluitend dient hij een gevangenisstraf van 120 dagen met aftrek te ondergaan, evenals een gevangenisstraf van negentig dagen, in verband met de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf. De einddatum van klagers detentie is thans bepaald op 14 december 2018.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers vijfde verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen. 

Vooropgesteld dient te worden dat bij verzoeken tot algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer – de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf.

De afwijzende beslissing berust op twee gronden, te weten het risico op recidive en middelenproblematiek.

Het bestreden besluit is genomen op 9 juli 2018 en mede gebaseerd op een reclasseringsadvies van 19 april 2017, waaruit blijkt dat sprake is van zorgelijke, delict-gerelateerde problematiek op tal van leefgebieden. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog en verdiepingsdiagnostiek wordt van belang geacht om een geschikt plan van aanpak te kunnen opstellen. Er is sprake van een vijandige houding jegens hulpverlenende instanties en een gebrek aan zelfinzicht. De raadsman van klager heeft ten behoeve van de beoordeling van het beroep een reclasseringsadvies (zonder diagnose-instrument) van 18 juli 2018 en een eindverslag van 24 juli 2018 van de door klager succesvol afgeronde CoVa-plustraining overgelegd. De beroepscommissie overweegt dat de Minister ten tijde van het nemen van het bestreden besluit niet op de hoogte was en kon zijn van voornoemde informatie en in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat het risico op recidive een contra-indicatie vormde voor verlofverlening.

Ten aanzien van de tweede pijler overweegt de beroepscommissie als volgt. Uit het reclasseringsadvies van 19 april 2017 blijkt dat er aanwijzingen zijn voor middelenproblematiek. Gezien zijn weerstand in het verleden tegen psychologisch onderzoek en zijn niet meewerkende houding ten aanzien van hulpverlening bestaat weinig duidelijkheid over zijn middelengebruik. Uit het dossier volgt dat meermalen een schriftelijk verslag is opgemaakt naar aanleiding van druggerelateerde incidenten. Aan klager is op 17 mei 2018 een disciplinaire straf opgelegd wegens een positieve score op het gebruik van cannabis. Op 28 juni 2018 is klager gesanctioneerd wegens het opsparen van urine, hetgeen gezien wordt als fraude en gesanctioneerd wordt als een positieve score op het gebruik van harddrugs. Ondanks de onherroepelijkheid van de disciplinaire straffen konden deze in redelijkheid in de besluitvorming worden betrokken en vormen deze druggerelateerde incidenten een contra-indicatie voor een toewijzing van het verzoek tot algemeen verlof.

Gelet op voornoemde omstandigheden kon de selectiefunctionaris in redelijkheid beslissen tot afwijzing van het verlof. De beslissing van de Minister kan derhalve, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 4 onder b en onder c van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, ook in dit stadium van zijn detentie, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 23 oktober 2018.

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven