Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-816, 22 oktober 2018, beroep
Uitspraakdatum:22-10-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-816

betreft: [klager]            datum: 23 oktober 2018

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C.G.J.E. Lut, namens

[…], verder te noemen klager, gericht tegen het uitblijven van een beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager en zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van het verzoek

Klager heeft verzocht tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking.

2.         De standpunten

Namens klager is het beroep als volgt – samengevat – toegelicht.

Op 22 mei 2018 is het verzoek tot strafonderbreking ingediend. Tot op heden is geen beslissing genomen op het verzoek, hoewel de noodzaak/spoed onomstotelijk bleek uit de inhoud van het verzoekschrift. Op 2 juli 2018 is navraag gedaan bij de selectiefunctionaris naar de voortgang van de behandeling van het verzoek, waarop deze te kennen gaf dat het verzoek zou zijn ingetrokken. Klager betwist het verzoek te hebben ingetrokken. Er is ook geen ondertekend stuk waaruit die intrekking blijkt. Thans is niet binnen zes weken beslist op het verzoek. Dit kan worden aangemerkt als een verzuim te beslissen binnen een redelijke termijn. Dit kan gelijk worden gesteld met een beslissing waartegen op grond van artikel 72, eerste lid, van de Pbw beroep openstaat. Klager verzoekt de beroepscommissie de Minister op te dragen binnen zeven dagen na ontvangst van de uitspraak van de beroepscommissie alsnog op het verzoek te beslissen.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt – samengevat – toegelicht.

Klagers raadsvrouw heeft namens klager op 22 mei 2018 schriftelijk verzocht om strafonderbreking. Navraag bij de casemanager van klager heeft opgeleverd dat klager met een verzoekbriefje op 12 juni 2018 heeft verzocht om strafonderbreking, waarna een formulier is opgestuurd naar de vader van klager met het verzoek om medische informatie. Drie weken daarna heeft de casemanager het ingevulde formulier ontvangen. Vervolgens zijn alle stukken op 9 juli 2019 naar de medisch adviseur gestuurd met het verzoek advies uit te brengen, waarna de selectiefunctionaris een besluit op het verzoek zou nemen. Uit het vorenstaande blijkt dat de casemanager het verzoek sinds 12 juni 2018 in behandeling heeft genomen. Ten aanzien van de intrekking van het verzoek had het voorts op de weg gelegen een en ander kort te sluiten met de casemanager, in plaats van rauwelijks in beroep te gaan tegen het uitblijven van een beslissing van de selectiefunctionaris.

3.         De beoordeling

Klager heeft op 22 mei 2018 de selectiefunctionaris schriftelijk verzocht om strafonderbreking voor drie maanden om zijn ernstig zieke vader te verzorgen en tijd met hem door te brengen, zolang dit nog mogelijk is. Uit het dossier blijkt dat klagers raadsvrouw bijna zes weken na de indiening van het verzoek heeft geïnformeerd naar de stand van zaken. Hierop is contact opgenomen met de casemanager van klager, die per e-mail van 2 juli 2018 heeft laten weten dat klager heeft afgezien van het verzoek tot strafonderbreking. Klager betwist deze intrekking echter en van een schriftelijke intrekking blijkt niet uit het dossier.

De beroepscommissie stelt vast dat op 22 mei 2018 een verzoek is ingediend bij de selectiefunctionaris waarop (vooralsnog) niet is beslist en dat niet in redelijkheid als ingetrokken kon worden beschouwd. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard en de Minister zal worden opgedragen alsnog een beslissing te nemen op klagers verzoek binnen een termijn van een week na ontvangst van deze uitspraak. De beroepscommissie acht geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming aan klager.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en draagt de Minister op een beslissing te nemen binnen een termijn van een week na ontvangst van deze uitspraak.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid vanmr. R. Smeijers, secretaris, op 23 oktober 2018.

 

 

 

 

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven