Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-1058, 1 oktober 2018, beroep
Uitspraakdatum:01-10-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

nummer:            R-1058

betreft:               [Klager]               datum: 1 oktober 2018

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de Rijks  justitiële jeugdinrichting (r.j.j.) locatie De Hunnerberg te Nijmegen,

gericht tegen een uitspraak van 31 mei 2018 van de beklagcommissie bij voormelde r.j.j., gegeven op een klacht van […..], geboren op […..], verder te noemen klager, 

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 11 september 2018, gehouden in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, zijn gehoord klagers gemachtigde, […], en  […..], manager primair proces r.j.j. De Hunnerberg.

Klager, die inmiddels in vrijheid is en op behoorlijke wijze is opgeroepen, is niet ter zitting verschenen

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.            De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft de op 4 maart 2018 opgelegde ordemaatregel (H-2018-031).

De beklagcommissie heeft het beklag formeel gegrond verklaard en klager een tegemoetkoming van € 10,= toegekend op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.            De standpunten van de directeur en klager

Namens de directeur is in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

Klager heeft op 17 mei jl. tijdens de zitting van de beklagcommissie aangegeven dat er twee getekende verloven klaar lagen voor 6 en 7 maart 2018. Dit was op dat moment voor de directeur  nieuwe informatie die hij graag had willen checken. Direct na de zitting heeft de directeur laten checken of er inderdaad twee getekende verlofpassen (6 en 7 maart) klaar hebben gelegen voor klager. Dit was niet het geval. De directeur heeft  direct daarop getracht deze informatie nog te verstrekken aan de beklagcommissie maar dit werd geweigerd.

De kern van dit beroep zit hem vooral in het feit dat, wanneer een klager tijdens de zitting met nieuwe informatie komt, er geen ruimte is voor de verweerder om deze te checken. Opgemerkt wordt dat de beide genoemde datums niet eerder zijn benoemd, niet in de klacht en evenmin in de pleitnotitie van de vertegenwoordiger van de klager.

De check achteraf levert op dat er helemaal geen getekende verlofpassen aanwezig zijn geweest. De uitspraak is dus louter en alleen gebaseerd op de, niet op waarheid getoetste, uitspraak ter zitting van klager.

Een verlofaanvraag kan een week voor het beoogde verlof worden gedaan, voorzien van een plan en een advies van de mentor. Pas in de loop van die week volgt, bij goed gedrag, de goedkeuring van de gedragsdeskundige en het afdelingshoofd. Uiteindelijk  verleent de directeur, één a twee dagen van te voren, al dan niet toestemming voor het verlof.

Namens klagers is hierop aangegeven dat er een aantal verloven was aangevraagd. Klager heeft aangegeven dat deze waren toegekend en getekend. Nu blijkt dat deze verloven niet waren toegekend. Dit heeft klager pas een dag van te voren te horen gekregen. Klager had er in een eerder stadium vanuit mogen gaan dat de verloven wel waren toegekend.

3.            De beoordeling

De beroepscommissie stelt op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting vast dat er door de beklagcommissie geen ruimte is gegeven aan de directeur te reageren op stellingen van klager die pas ter zitting van de beklagcommissie en niet onderbouwd zijn gedaan. De beklagcommissie had niet voetstoots de stellingen van klager voor waar aan mogen nemen om daar vervolgens een, naar later gebleken is, onjuiste conclusie uit te trekken. Naderhand is immers gebleken dat er geen sprake was van getekende verlofpassen door de directeur voor 6 en 7 maart 2018, waardoor een schriftelijke intrekking van de verloven niet hoefde plaats te vinden.

Het beroep van de directeur zal derhalve gegrond worden verklaard. Dit heeft tevens tot gevolg dat geen aanleiding is voor een financiële tegemoetkoming zoals door de beklagcommissie vastgesteld.

4.            De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie voor zover in dit beroep aan de orde en verklaart het beklag alsnog ook formeel ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M. Iedema, voorzitter, drs. W.A.Th. Bos en mr. H. Heddema, leden, bijgestaan door mr. I. Lispet, secretaris,

op 1 oktober 2018.

                                                 

 

                secretaris            voorzitter

Naar boven