Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-565, 4 oktober 2018, beroep
Uitspraakdatum:04-10-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          R-565

betreft: [klager]            datum: 4 oktober 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.M.J.P. Penners, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 28 mei 2018 van de beklagcommissie bij de locatie Sittard, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van bovengenoemde inrichting in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft de beslissing van 15 maart 2018 tot afwijzing van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van incidenteel verlof (G-2018-000256).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten

Namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt – samengevat – toegelicht.

De inhoud van het klaagschrift, alsmede al hetgeen door klager is aangevoerd tijdens de hoorzittingen wordt in deze beroepsprocedure als volledig herhaald en ingelast beschouwd. Klager persisteert bij de inhoud hiervan.

Het is niet mogelijk om op afstand een bankrekening te openen. De persoonlijke aanwezigheid van klager is hiervoor vereist. Hij heeft een bankrekening nodig, omdat hij na zijn aanstaande vrijlating hierover dient te beschikken voor het aanvragen van een uitkering en het storten van de uitkering. In deze zaak is gesteld dat klager ook dient te beschikken over een postadres. Ter zitting van de beklagcommissie van 14 mei 2018 heeft klager kenbaar gemaakt dat hij gebruik zou kunnen maken van twee postadressen, te weten het postadres van zijn raadsman en van zijn huidige bewindvoerder. Die informatie heeft de directeur kennelijk niet bereikt, zo bleek ter zitting van 28 mei 2018, waarna de beklagcommissie het beklag ongegrond verklaarde. Klager voldeed derhalve wel aan de gestelde voorwaarde, waardoor het verzoek tot verlof toegewezen had moeten worden. Klager betwist overigens de rechtsgeldigheid van de gestelde voorwaarde, nu de Pbw niet voorschrijft dat klager voor het tijdelijk verlaten van de inrichting een controleerbaar postadres zou moeten hebben. De gestelde voorwaarde is onnodig bezwarend, aangezien hij de inrichting enkel gedurende een uur wilde verlaten om de door hem gewenste bank te bezoeken gelegen naast de locatie Sittard. Controle op de aanwezigheid van klager is hierdoor bijzonder eenvoudig. Gelet op het voorgaande is klager van mening dat hij alsnog in aanmerking dient te komen voor incidenteel verlof, althans dat hij adequaat gecompenseerd dient te worden voor het niet verkrijgen van dit verlof.

De directeur heeft volhard in het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt.

3.         De beoordeling

Klager onderging een taakstraf vervangende hechtenis. Klager is op 17 september 2018 in vrijheid gesteld.

Incidenteel verlof kan op grond van het bepaalde in artikel 21, eerste lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) worden verleend voor het bijwonen van gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer van de gedetineerde, waarbij zijn aanwezigheid noodzakelijk is.

Klager heeft een verzoek tot incidenteel verlof ingediend, teneinde een bankrekening te openen bij een naast de inrichting gelegen bank. Vast is komen te staan dat klagers persoonlijke aanwezigheid hierbij noodzakelijk is en dat hij dient te beschikken over een postadres. De zitting bij de beklagcommissie van 14 mei 2018 is aangehouden om klager de gelegenheid te geven een geldig postadres aan te leveren bij de beklagcommissie en de directeur. Klager stelt een tweetal postadressen te hebben aangeleverd, waarvan de directie kennelijk niet op de hoogte was, waarna het beklag ongegrond is verklaard door de beklagcommissie. De beroepscommissie overweegt dat de directeur in redelijkheid de eis heeft mogen stellen van het aanleveren van een geldig postadres ten behoeve van het verlof.  Op basis van de stukken in het dossier is niet komen vast te staan dat klager een geldig postadres heeft aangeleverd bij de directeur, waardoor het verzoek tot incidenteel verlof in redelijkheid kon worden afgewezen. Hetgeen in beroep is aangevoerd kan derhalve naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van

mr. R. Smeijers, secretaris, op 4 oktober 2018.

          

 

                     secretaris            voorzitter

 

 

Naar boven