Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-541, 8 oktober 2018, beroep
Uitspraakdatum:08-10-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          R-541

betreft: [Klager]           datum: 8 oktober 2018

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 10 juli 2018 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Almere, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 4 september 2018, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, is gehoord de heer […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de p.i. Almere. Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

           

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag – voor zover in beroep aan de orde – betreft

a.         de oplegging van een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een strafcel, waarvan de laatste drie dagen in een andere verblijfsruimte dan een strafcel zijn tenuitvoergelegd, in verband met zijn betrokkenheid bij een vechtpartij en
b.         het feit dat klager uit zijn baantje als afdelingsreiniger is ontheven (AB-2018-166).

De beklagcommissie heeft het beklag ten aanzien van onderdeel a. ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven. Ten aanzien van onderdeel b. heeft de beklagcommissie geen beslissing genomen.

2.         De standpunten van klager en de directeur

Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Naar aanleiding van een incident op 14 maart 2018 is hij disciplinair gestraft, mag hij geen lid meer van de Gedetineerdencommissie (Gedeco) zijn en is hij uit zijn functie als afdelingsreiniger ontheven. Het incident betrof een vechtpartij tussen klager en een medegedetineerde die was ontstaan na een woordenwisseling waarbij de betreffende medegedetineerde zeer provocerend en agressief was tegen klager. Het dienstdoende personeel had klager en de andere reinigers verzocht de winkelboxen uit te delen. Normaal gesproken worden (andere) gedetineerden daarbij ingesloten om fraude te voorkomen. Dat is evenwel niet gebeurd. De woordenwisseling met de medegedetineerde is ontstaan nadat klager hem had verzocht de winkelboxen niet open te maken. Inmiddels is de werkwijze omtrent het uitdelen van de winkelboxen gewijzigd. Gedetineerden moeten nu zelf, op vertoon van hun pas, hun winkelboxen ophalen. Klager weerspreekt de agressor te zijn geweest. De betreffende medegedetineerde heeft klager beledigd en uitgedaagd. Als het personeel de gedetineerden tijdens het uitdelen van de winkelboxen  had ingesloten, was dit niet gebeurd. Naast de disciplinaire straf is klager is uit zijn baantje als afdelingsreiniger ontheven. Hij is daarmee te zwaar gestraft.    

De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager heeft aanwijzingen van het personeel niet opgevolgd en de situatie bewust opgezocht. Hij stond in de telefooncel en is de keuken ingelopen om de medegedetineerde op te zoeken. Nadat klager en de betreffende medegedetineerde uit elkaar zijn gehaald, heeft klager een bezemsteel gepakt. De reinigers ondersteunen het personeel bij het uitdelen van de winkelboxen. De werkwijze omtrent het uitdelen heeft nooit problemen opgeleverd en is ook, anders dan klager stelt, naar aanleiding van het incident niet gewijzigd. Tijdens het horen heeft klager verklaard dat over en weer is geslagen, maar wist hij niet meer wie er was begonnen. Als klager het slachtoffer was geweest, zou hij dat nog hebben geweten. Vanwege de straf mag klager geen afdelingsreiniger meer zijn.  De straf is (daarmee) niet disproportioneel. Klager is na het incident direct in de strafcel geplaatst. De ochtend na het incident is klager gehoord en vervolgens is aan hem een disciplinaire straf opgelegd, die is ingaan op het moment dat klager feitelijk in de strafcel is geplaatst. 

3.         De beoordeling

a. De beroepscommissie stelt vast dat de beslissing tot oplegging van de disciplinaire straf aan klager op 15 maart 2018 is ondertekend, terwijl deze op 14 maart 2018 is ingegaan. Ter zitting heeft de directeur verklaard dat hij voormelde beslissing op 15 maart 2018 heeft genomen en heeft laten ingaan op het moment dat klager feitelijk in de strafcel is geplaatst, te weten op 14 maart 2018. Nu de disciplinaire straf met terugwerkende kracht is opgelegd, hetgeen in strijd is met de Pbw, zal het beroep reeds daarom gegrond worden verklaard.

Vaststaat dat op 14 maart 2018 een vechtpartij tussen klager en een medegedetineerde heeft plaatsgevonden. Klager wijt het ontstaan daarvan aan de werkwijze omtrent het uitdelen van de winkelboxen, waarin de reinigers worden gevraagd het personeel bij te staan. Wat ook van deze werkwijze zij, is onweersproken dat klager met een medegedetineerde heeft gevochten, waarbij over en weer is geslagen. Nadat het personeel hem en de medegedetineerde in kwestie uit elkaar had gehaald, heeft klager een bezemsteel gepakt en is hij in de richting van de medegedetineerde gelopen. Een dergelijk incident brengt de orde, rust en veiligheid in de inrichting dusdanig in gevaar dat de directeur klager voor zijn betrokkenheid daarbij in redelijkheid een disciplinaire straf als de onderhavige heeft kunnen opleggen. De vraag wie de vechtpartij is begonnen of wat daarvan de aanleiding precies is geweest, is daarbij niet van belang. Nu de directeur op goede gronden tot het opleggen van een disciplinaire straf aan klager heeft kunnen overgaan, zal enkel voor het formele gebrek bij de oplegging daarvan een tegemoetkoming aan klager worden toegekend. De beroepscommissie bepaalt de hoogte van die tegemoetkoming op € 15,=.

b. Met betrekking tot de beslissing dat klager geen afdelingsreiniger meer mag zijn, overweegt de beroepscommissie dat afdelingsreiniger een bevoorrechte functie is. Een reiniger heeft meer vrijheden dan andere gedetineerden. Om die reden wordt van een reiniger verwacht dat hij van onbesproken gedrag is. Gelet op klagers betrokkenheid bij de vechtpartij met een medegedetineerde heeft de directeur in redelijkheid kunnen beslissen dat klager geen afdelingsreiniger meer mag zijn. Nu de beklagcommissie op dit onderdeel van het beklag geen beslissing heeft genomen, zal de beroepscommissie op dit onderdeel van het beklag om proceseconomische redenen in eerste en hoogste instantie beslissen. Zij zal dit onderdeel van het beklag, gelet op het voorgaande, ongegrond verklaren.  

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep onder a. gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag in zoverre alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming van € 15,= toekomt.

De beroepscommissie verklaart het beklag onder b. ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr.dr. J. de Lange, voorzitter, ing. M.J. Mulders en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van Y.L.F. Schuren, secretaris, op 8 oktober 2018.

 

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

 

Naar boven