Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-568, 22 oktober 2018, beroep
Uitspraakdatum:22-10-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:         R-568

Betreft:            […]      datum: 22 oktober 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R.A. van der Horst, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 8 mei 2018 genomen beslissing van de selectiefunctionaris, en van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

 

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot deelname aan een penitentiair programma (p.p.) afgewezen.

 

2.         De feiten

Klager is sinds 17 november 2012 gedetineerd. Hij verblijft in de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Groot Alphen.

 

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Het Openbaar Ministerie heeft negatief geadviseerd, de reclassering heeft zich van advies onthouden (maar wel een plan van aanpak opgesteld) en de inrichting heeft negatief geadviseerd, maar uitsluitend omdat het OM dat ook deed. De toelichting die klagers raadsman namens klager aan de casemanager heeft gestuurd, is niet doorgestuurd naar de selectiefunctionaris. Het positieve advies van de politie wordt ook niet benoemd. De informatie van het OM wordt deels betwist en is in zoverre niet geverifieerd. Klager was al buiten met een enkelband toen hij door het gerechtshof in verband met tijdsverloop werd geschorst. Klager kon toen dus met dezelfde verdenking, veroordeling en slachtoffers deelnemen aan een p.p. Sindsdien is het volgende gebeurd. Klager heeft zowel uit eigen beweging als op verzoek brieven geschreven aan de slachtoffers. Hij heeft een deel van de buit terug weten te vinden en terugbezorgd aan de slachtoffers. Het gerechtshof heeft hiermee in enige mate rekening gehouden in het voordeel van klager. Anders dan het OM stelt, is klager wel aanwezig geweest bij de inhoudelijke behandeling. De schorsing was toen, op 20 april 2017, formeel ten einde. Uit niets blijkt dat de schorsing zou zijn verlengd. Dat het OM bij de einduitspraak opheffing van de schorsing heeft verzocht, doet hieraan niet af. Klager heeft niet in het buitenland verbleven, maar altijd op het adres van zijn p.p., zijnde zijn ouderlijk huis. De politie is hier nooit langs geweest. Met de beweerdelijke inspanningen om klager te arresteren valt het dus mee. Klagers gedrag in de inrichting is en was goed. Eerdere aanrakingen met justitie waren voor feiten van geheel andere orde. Klager is niet aangehouden, maar hij heeft zichzelf gemeld voor het uitzitten van zijn straf. Hij was rechtens niet verplicht zich direct na de veroordeling van het gerechtshof te melden. Doordat het OM dit beweert heeft klager ook al twee maanden in het arrestantenregime verbleven en zijn klagers eerste twee algemeen verlofaanvragen afgewezen. De relevante uitspraken van het gerechtshof zijn in beroep overgelegd. Er is voor klager geen reden om zich niet te houden aan de afspraken in het kader van een p.p.

3.2.      De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht. Klager is veroordeeld tot zeven jaar gevangenisstraf en vier schadevergoedingsmaatregelen van in totaal € 154.903,63. Hij heeft op 29 mei 2017 cassatie ingesteld ten aanzien van de hoogte van de schadevergoedingsmaatregelen. De schorsing van klagers voorlopige hechtenis is op 15 mei 2017 opgeheven, zo blijkt uit het arrest van het gerechtshof. Klager was bij de betreffende zitting niet aanwezig. De schorsing was op 20 april 2017 nog niet ten einde. Klager had dan ook ter zitting moeten verschijnen. Daarnaast had hij zich op 19 mei 2017 moeten melden in de p.i., maar ook dat heeft hij niet gedaan. Daarom heeft de politie onderzoek ingesteld naar zijn verblijfsplaats. Uit klagers telefoongegevens bleek dat hij in Spanje was. Zijn advocaat heeft destijds ook bevestigd dat klager in het buitenland verbleef. Klager heeft toen aangeboden zich uiterlijk 15 augustus 2017 te melden, maar heeft ook dat niet gedaan. Uiteindelijk kon hij eerst op 19 oktober 2017 als arrestant in de p.i. Groot Alphen worden geplaatst. Uit een en ander volgt dat klager onbetrouwbaar is gebleken in het nakomen van afspraken. Klager is veroordeeld voor zeer ernstige feiten. Eerder opgelegde straffen hebben hem er niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. De ernst van de feiten is zelfs toegenomen. Het recidiverisico wordt als hoog/gemiddeld ingeschat. Het risico op onttrekken aan voorwaarden wordt als hoog ingeschat. Geadviseerd wordt klager eerst de Cognitieve Vaardigheden-training (CoVa-training) in de p.i. te laten volgen.

 

4.         De beoordeling

4.1.      In artikel 4 van de Pbw en de artikelen 7 en 9 van de Penitentiaire maatregel (Pm) zijn de voorwaarden opgenomen waaraan het penitentiair programma en de gedetineerde moeten voldoen.

4.2.      Klager is op 15 mei 2017 door het gerechtshof Den Haag veroordeeld tot zeven jaar gevangenisstraf voor een door hem in de nacht van 16 op 17 november 2017 gepleegde woningoverval. Bij deze beslissing is de schorsing van klagers voorlopige hechtenis opgeheven. Anders dan klagers raadsman stelt, had klager bij de betreffende zitting aanwezig moeten zijn, omdat de verplichte aanwezigheid bij zittingen deel uitmaakte van de schorsingsvoorwaarden. Als de schorsing al op 20 april 2017 ten einde zou zijn geweest, zoals de raadsman beweert, had klager vanaf dat moment weer gedetineerd moeten zijn. Dat was echter niet het geval, dus waren ook de schorsingsvoorwaarden van toepassing. Nog belangrijker is het dat klager zich na zijn veroordeling en de opheffing van zijn schorsing niet heeft gemeld, vervolgens heeft aangeboden zich uiterlijk 15 augustus 2017 te melden, maar dit zonder opgaaf van redenen ook niet heeft gedaan. Klager is uiteindelijk pas op 19 oktober 2017 weer gedetineerd. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 25 februari 2019. Hij is weliswaar in cassatie gegaan, maar slechts ten aanzien van de hem opgelegde schadevergoedingsmaatregelen.

4.3.      Uit het voorgaande volgt dat de einddatum van klagers straf voldoende vaststaat. Klager heeft dan ook een belang bij de aanvang van zijn resocialisatie. Toch kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie overweegt hiertoe als volgt.

4.4.      Klager heeft zich hangende zijn strafproces niet gehouden aan de schorsingsvoorwaarden en heeft zich noch direct na de uitspraak noch op de door hem voorgestelde datum gemeld. Uit het dossier wordt aannemelijk dat hij toen in het buitenland verbleef. Hij verblijft sindsdien nog geen jaar in detentie. De gebleken onbetrouwbaarheid klemt temeer, nu klager is veroordeeld voor een ernstig delict, dat naar zijn aard veel impact heeft gemaakt op de slachtoffers. Het betreft een vermogens- en geweldsdelict, terwijl klager al eerder voor vermogensdelicten is veroordeeld. Klagers recidiverisico wordt dan ook als hoog/gemiddeld ingeschat, terwijl hij nog geen goed verlopen vrijheden heeft genoten. Onder deze omstandigheden is een p.p., gelet op artikel 7, lid 3, onder a., b., c. en d. van de Pm, voor klager niet de aangewezen wijze om een aanvang te maken met zijn resocialisatie. Het door de selectiefunctionaris gesuggereerde advies zou eerder in aanmerking komen. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

 

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van

P. de Vries, secretaris, op 22 oktober 2018.

 

 

            secretaris         voorzitter

Naar boven