Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-891, 20 september 2018, beroep
Uitspraakdatum:20-09-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

nummer:          R-891

betreft: [klager]            datum: 20 september 2018

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. W.B.O. van Soest, namens

[…], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 24 juli 2018 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

 

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

 

2.         De standpunten

Namens klager is het beroep als volgt – samengevat – toegelicht.

De selectiefunctionaris heeft zijn standpunt dat het verlof geen doorgang kan vinden omdat het slachtofferbelang niet kan worden gewaarborgd, onvoldoende gemotiveerd. Hij heeft het positieve advies van de reclassering zonder nadere toelichting opzij geschoven. Het gedrag van klager in de inrichting is bovendien uitstekend. Eerdere afwijzingen zijn gebaseerd op een niet goed bevonden verlofadres. In deze zaak is hier verandering in gekomen. Desondanks is het verzoek tot algemeen verlof wederom afgewezen. 

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt – samengevat – toegelicht.

Klager valt onder de overvallersaanpak en zal bij goedkeuring van vrijheden de volledige periode middels GPS worden gecontroleerd. Hij is niet eerder in aanmerking gekomen voor vrijheden, vanwege het ontbreken van een aanvaardbaar verlofadres. Het door hem aangedragen verlofadres ligt binnen een straal van vijf kilometer van het adres van de slachtoffers van de door klager gepleegde woningoverval. De reclassering heeft eerder dat verlofadres, in het kader van fasering naar een beperkt beveiligde inrichting, niet geschikt bevonden. De reclassering heeft de situatie echter opnieuw besproken en zijn met het plan gekomen de eerder opgelegde politieopvolging eraf te halen, omdat geen relatie bestaat tussen slachtoffer en dader. Dit in verband met het naderen van de streefdatum voor deelname aan een penitentiair programma en de begeleiding die hij zal krijgen. Daarmee is het adres geschikt bevonden. Voorts heeft de politie een ongemotiveerd positief advies uitgebracht. De advocaat-generaal heeft negatief geadviseerd, nu de straal van vijf kilometer noodzakelijk is gelet op de belangen van de slachtoffers. Daarnaast sluit de reclassering recidive niet uit, vanwege eerdere veroordelingen voor vermogensdelicten en de aanwezige risicofactoren. Gelet op het voorgaande is de weigeringsgrond van artikel 4 onder j van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) van toepassing en kan het besluit bij afweging van alle in aanmerking komende belangen niet als onredelijk en/of onbillijk worden aangemerkt.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.

De politie heeft het verlofadres geverifieerd en in orde bevonden.

De reclassering heeft in het deeladvies Elektronische Controle (EC) van 5 juli 2017 geconcludeerd dat het locatieverbod met politieopvolging niet haalbaar is door de beperkte afstand tussen het verlofadres van klager en het adres van de slachtoffers. Gezien de ernst van het delict is een locatieverbod met politieopvolging geïndiceerd; dit vereist een verboden gebied met een straal van vijf kilometer.

In het reclasseringsadvies van 13 juli 2017 is geconcludeerd dat klager moeilijk lijkt te kunnen breken met zijn criminele levensstijl. Op basis van eerdere veroordelingen en de aanwezige risicofactoren kan recidive niet worden uitgesloten.

In het deeladvies EC van 24 mei 2018 is ten aanzien van hetzelfde verlofadres van klager geoordeeld dat een locatiegebod- en verbod met elektronische controle wel uitvoerbaar is. Op de bijgevoegde tekening is te zien dat de straal van het gebiedsverbod kleiner is gemaakt, zodat het verlofadres er net buiten valt. 

In het advies vrijheden is omschreven dat de straal van het gebiedsverbod door de reclassering is teruggebracht tot drie kilometer, waarbij de politieopvolging eraf is gehaald, omdat er geen relatie bestaat tussen slachtoffer en dader en gelet op klagers naderende penitentiair programma (p.p.) datum en de begeleiding die hij zal krijgen.

De vrijhedencommissie heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.

De advocaat-generaal bij het ressortparket te Den Haag heeft bezwaar tegen verlof. Zij acht het onverantwoord dat de reclassering  de straal van het locatieverbod heeft teruggebracht tot drie kilometer, nu de straal van vijf kilometer nodig is om de politie op tijd ter plaatse te laten zijn en de reclassering recidive niet uitgesloten acht.

 

3.         De beoordeling

Klager ondergaat een gevangenisstraf van 38 maanden met aftrek, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar, wegens een in vereniging gepleegde diefstal met geweldpleging in een woning. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 1 januari 2019. Aansluitend dient hij eventueel een subsidiaire hechtenis van 11 dagen te ondergaan.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers tweede verlofaanvraag.

Vooropgesteld dient te worden dat bij verzoeken tot algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde om zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer – de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf.

Onweersproken is dat de slachtoffers van het delict waarvoor klager is veroordeeld binnen een straal van vijf kilometer afstand van het door klager opgegeven verlofadres wonen. De reclassering acht een locatiegebod- en verbod met elektronische controle geïndiceerd. Bij een locatieverbod wordt in beginsel in verband met de aanrijtijd van de politie een straal van minimaal vijf kilometer rondom het woonadres van het slachtoffer gehanteerd, hetgeen betekent dat het verlofadres zich op minimaal vijf kilometer afstand moet bevinden van het adres van het slachtoffer. In het onderhavige geval acht de reclassering in het (tweede) deeladvies EC uit 2018 politieopvolging niet langer geïndiceerd en is de straal van het locatieverbod verkleind naar drie kilometer. Uit het advies vrijheden blijkt dat de redenen hiervan zijn dat er geen relatie is tussen het slachtoffer en klager, alsmede klagers naderende p.p.-datum en de begeleiding die hij zal krijgen.

Los van het feit dat de beroepscommissie voornoemde overweging van de reclassering niet kan volgen, overweegt zij als volgt. Klager is veroordeeld voor een ernstig geweldsdelict  - een woningoverval - waarbij slachtoffers betrokken waren. Derhalve dienen de belangen van de slachtoffers betrokken te worden bij de beslissing op klagers verzoek tot algemeen verlof. Het slachtofferbelang is gelegen in het voorkomen van recidive en in het vermijden van contact tussen de slachtoffers en klager. De reclassering achtte in het (eerste) deeladvies EC uit 2017 politieopvolging van het locatieverbod wel geïndiceerd ter bescherming van de slachtoffers. Bij een verlof van klager op het opgegeven adres – gelegen op ongeveer vier kilometer afstand van het adres van de slachtoffers -  en een locatieverbod met een straal van drie kilometer is politieopvolging bij overtreding niet mogelijk, terwijl er gelet op de geringe afstand sprake is van een reëel risico op ongewenste confrontatie met de slachtoffers. Dit klemt te meer omdat in het reclasseringsadvies van 13 juli 2017 is geconcludeerd dat klager moeilijk lijkt te kunnen breken met zijn criminele levensstijl en dat recidive niet kan worden uitgesloten.

De beroepscommissie is met de advocaat-generaal van oordeel dat voornoemde omstandigheden een forse contra-indicatie vormen voor verlofverlening en prevaleren boven klagers belang bij verlof. Ondanks de genoemde positieve adviezen, rechtvaardigen deze omstandigheden een afwijzing van klagers verlofaanvraag. Derhalve kan de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder g en onder j van de Regeling, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 20 september 2018.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven