Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/4220/GA, 19 september 2018, beroep
Uitspraakdatum:19-09-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          17/4220/GA

betreft: [Klager]           datum: 19 september 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.O.A.N. de Vries, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 7 december 2017 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Lelystad, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 21 juni 2018, gehouden in voormelde p.i. Lelystad, zijn gehoord klagers raadsvrouw mr. J.O.A.N. de Vries, en mevrouw […], plaatsvervangend directeur bij voormelde p.i. en meneer […], juridisch medewerker bij voormelde p.i. Klager was niet aanwezig ter zitting.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

           

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft het uitblijven van een beslissing om klager op een eenpersoonscel (EPC) te plaatsen (PL-2017-848), de oplegging van een disciplinaire straf op 25 oktober 2017 (PL-2017-856) en de oplegging van een ordemaatregel op 29 oktober 2017 (PL-2017-857). De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten van klager en de directeur

Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager wist niet dat hij in de p.i. Lelystad op een meerpersoonscel (MPC) zou moeten verblijven. Op het moment van binnenkomst stond er geen beroep meer open tegen de selectiebeslissing. Daarom diende hij tegen die beslissing geen beroep in. Klager maakte wel direct mondeling bezwaar tegen een plaatsing op een MPC en wees op de contra-indicatie. Klager bleef hierop aandringen en verzocht mondeling om hem horizontaal over te plaatsen. In de p.i. Nieuwegein verbleef klager al op een EPC, ging hij hele dagen naar de arbeid en kreeg hij geen rapporten. De plaatsing in de MPC heeft psychisch een grote impact gehad op klager en zijn gedrag. Klager ontving snel een waarschuwing en vreesde voor een terugval. Klager werd in de p.i. Lelystad niet bezocht door een gedragskundige. Op 29 augustus 2017 werd verzocht om klager horizontaal over te plaatsen. Op 2 september 2017 diende de raadsvrouw een klaagschrift in tegen terugplaatsing van klager in het gesloten regime. Die klacht werd op 7 november 2017 gegrond verklaard. De selectiefunctionaris wees het verzoek van de directeur om terugplaatsing af. Na terugkeer op de beperkt beveiligde inrichting (BBI) - afdeling werd klager weer in een MPC geplaatst.

Op 26 september 2017 bevestigde het Multidisciplinair Overleg (MDO) dat de eerder afgegeven contra-indicatie voor plaatsing op MPC bekend is. Op 27 september 2017 diende de raadsvrouw een klacht in over het uitblijven van het nemen van een beslissing om klager op een EPC te plaatsen. De directeur schond zijn zorgplicht door geen onderzoek te doen naar de contra-indicatie. Op 19 oktober 2017 kreeg klager het bericht dat hij diezelfde dag horizontaal overgeplaatst zou worden. Dat gebeurde echter niet. Hiertegen werd op 25 oktober 2017 een klacht ingediend. Op 25 oktober 2017 kreeg klager een disciplinaire straf opgelegd. Op 25 oktober 2017 adviseerde het MDO wederom dat klager teruggeplaatst moest worden en dat klager niet op een MPC geplaatst kon worden. Klager is namelijk niet groepsgeschikt. De selectiefunctionaris besloot op 27 oktober 2017 om klager terug te plaatsen naar een gesloten regime. Door de stress veroorzaakt door het zitten in een MPC is klager teruggevallen in zijn oude gedrag. Klager erkent drugs te hebben gebruikt. Tegen de oplegging van de ordemaatregel werden in het beroepschrift en ook ter zitting geen gronden ingediend.

Door en namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager werd aangeboden bij de selectiefunctionaris voor terugplaatsing vanwege twee positieve uitslagen op een urinecontrole. Klager kreeg de disciplinaire straf opgelegd vanwege de positieve uitslag op een urinecontrole. 

In eerste instantie is er geen noodzaak gezien om klager niet op een MPC te plaatsen. Klager gaf aan dat hij een contra-indicatie had. Daarom werd uitgezocht of daar ook daadwerkelijk sprake van was. Zo werd in het systeem gekeken of klager eerder een contra-indicatie had. Er kwam enkel iets van vele jaren terug naar boven. Dat werd niet gezien als aanleiding om aan te nemen dat nu ook sprake is van een contra-indicatie. Uit het onderzoek bleek niet dat klager een contra-indicatie had in Nieuwegein. Dit is ook besproken in het MDO. Uiteindelijk heeft men op basis van verschillende incidenten toch advies gegeven om klager op een EPC te plaatsen. Nu de BBI op locatie Lelystad niet beschikt over eenpersoonscellen, werd verzocht om klager over te plaatsen.

 

3.         De beoordeling

 

PL-2017-848

Voor de plaatsing in een MPC gelden bepaalde criteria die zijn vastgelegd in de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling). Om te bepalen of een gedetineerde geschikt is voor een MPC zijn in artikel 11a van de Regeling contra-indicaties opgenomen. Het uitgangspunt is dat iedere gedetineerde in aanmerking komt voor plaatsing op een MPC, tenzij er sprake is van contra-indicaties. Deze contra-indicaties zien op de psychische gestoordheid van een gedetineerde, diens verslavingsproblematiek, gezondheidstoestand en gedragsproblematiek en ook op de achtergrond van het door de gedetineerde gepleegde delict en de aan hem opgelegde beperkingen. De contra-indicaties zijn slechts wegingsfactoren en geen absolute uitsluitingsgronden.

Klager gaf meerdere keren aan dat hij een contra-indicatie had om op een MPC geplaatst te worden. De directie deed daarop onderzoek en raadpleegde het registratiesysteem. Daaruit bleek niet dat er sprake was van een recente contra-indicatie. Wel had klager vele jaren terug een contra-indicatie met betrekking tot een andere detentieperiode. Aangezien contra-indicaties afgegeven kunnen worden vanwege verschillende redenen, is de beroepscommissie van oordeel dat de zorgplicht van de directeur niet zo ver gaat, dat die oude contra-indicatie een reden was om aan te nemen dat klager momenteel ook een contra-indicatie heeft. Dat klager in de p.i. Nieuwegein op een EPC zat, houdt niet zonder meer in dat klager op die cel zat vanwege een contra-indicatie. De beroepscommissie is dan ook van oordeel dat de directeur in eerste instantie terecht stelde dat klager geen contra-indicatie had en besloot dat klager niet op een EPC geplaatst werd.

Echter op 16 augustus 2017 werd klager besproken in verband met zijn geschiktheid voor een plaatsing op een MPC en zijn gedrag. Het MDO adviseerde om klager niet terug te plaatsen. Bij een volgende misdraging of rapport zou klager wel worden teruggeplaatst.

Op 30 augustus 2017 adviseerde het MDO alsnog om klager terug te plaatsen. Dit gebeurde niet. Klager werd uiteindelijk eind oktober 2017 overgeplaatst, na advies van het MDO dat klager niet geschikt is voor een MPC plaatsing. De beroepscommissie is van oordeel dat de directeur na de eerste bespreking vanwege een al dan niet geschikte MPC plaatsing, actie had kunnen en moeten ondernemen. Vooral, omdat eind augustus 2017 daadwerkelijk geadviseerd werd klager terug te plaatsen. Klager bleef tot eind oktober 2017 op een MPC zitten. Deze periode duurde onnodig lang voort. Het beroep zal dan ook gegrond worden verklaard en aan klager zal een tegemoetkoming toegekend worden.

PL-2017-856

Op grond van het bepaalde in artikel 51, eerste lid, van de Pbw juncto artikel 50, eerste lid, van de Pbw is de directeur bevoegd een disciplinaire straf op te leggen vanwege feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming.

Klager kreeg de disciplinaire straf opgelegd na een positieve urinecontrole. Klager bekent drugs gebruikt te hebben. Dit is onverenigbaar met de orde en veiligheid binnen de inrichting. De beroepscommissie is dan ook van oordeel dat de directeur de disciplinaire straf in redelijkheid kon opleggen. Het beroep zal in zoverre ongegrond worden verklaard.

PL-2017-857

Op grond van artikel 61, derde lid, van de Pbw en artikel 69, eerste lid, van de Pbw dienen het beklag en het beroep met redenen omkleed te worden. Klager diende in beroep geen gronden in met betrekking tot de ordemaatregel. Klager zal dan ook niet-ontvankelijk verklaard worden in zijn beroep.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond inzake PL-2017-848, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 30,=.

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond inzake PL-2017-856 en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

De beroepscommissie verklaart klager in zijn beroep met kenmerk PL-2017-857 niet-ontvankelijk.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M. Soffers, voorzitter, J. Schagen MA en U.P. Burke, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.G. Dekker, secretaris, op 19 september 2018.

 

 

 

 

 

 

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

 

Naar boven