Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-141, 26 juni 2018, beroep
Uitspraakdatum:26-06-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:         R-141

Betreft:            […]      datum: 26 juni 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S.D. Groen, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 22 januari 2018 genomen beslissing van de selectiefunctionaris, alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De selectiefunctionaris heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in het bezwaarschrift gericht tegen de beslissing hem te plaatsen in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) Scheveningen.

2.         De feiten

Klager is sedert 30 maart 2015 gedetineerd. Hij verbleef in de Extra Zorg Voorziening (EZV) van het huis van bewaring (h.v.b.) van de penitentiaire inrichting (p.i.) Groot Alphen. Op 6 november 2017 is hij geplaatst in het PPC Scheveningen. Op 5 januari 2018 is klager overgeplaatst naar het PPC van het Justitieel Complex (JC) Zaanstad.

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager is ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar. Hij wenst niet in een PPC te verblijven en geplaatst te worden in de p.i. Groot Alphen. Het bezwaar richt zich dus niet zozeer tegen plaatsing in het PPC Scheveningen als wel tegen plaatsing in een PPC in het algemeen. Klager wenst te worden gehoord.

3.2.      De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klager heeft zelf verzocht om overplaatsing van het PPC Scheveningen naar het PPC van het JC Zaanstad. Tegen de beslissing van 15 januari 2018 tot deze overplaatsing heeft klager vervolgens ook geen bezwaar ingediend. Nu klager niet om plaatsing in een regulier regime heeft verzocht, is het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard.

4.         De beoordeling

4.1.      Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. De beroepscommissie wijst dit verzoek af nu de noodzaak van een mondelinge toelichting niet is gebleken. Zij acht zich op basis van de stukken voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen.

4.2.      Het bezwaar en beroep richten zich tegen klagers plaatsing in een PPC. Dat klager, eenmaal in een PPC geplaatst, heeft verzocht tot overplaatsing naar een ander PPC en dit verzoek is ingewilligd, maakt niet dat hij niet-ontvankelijk kon worden verklaard in zijn bezwaar tegen de initiële PPC-plaatsing. De bestreden beslissing dient in zoverre te worden vernietigd. De beroepscommissie zal het bezwaar om proceseconomische redenen inhoudelijk beoordelen. Daartoe overweegt zij als volgt.

4.3.      Het PPC Scheveningen is een inrichting voor mannen met een individueel regime en een normaal beveiligingsniveau.

4.4.      Een (al dan niet onherroepelijk) tot gevangenisstraf veroordeelde gedetineerde dient te worden geplaatst in een inrichting met een regime van algehele dan wel beperkte gemeenschap, tenzij plaatsing in een individueel regime noodzakelijk is. In het individueel regime kunnen gedetineerden worden geplaatst die op grond van hun persoonlijkheid, gedrag of andere persoonlijke omstandigheden, een ernstig beheersrisico vormen voor zichzelf of anderen en ten gevolge daarvan niet in staat zijn in een regime van algehele of beperkte gemeenschap te functioneren of te verblijven.

4.5.      Op 31 oktober 2017 heeft het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en psychologie (NIFP) een indicatiestelling opgesteld. Hierin wordt (kennelijk) verwezen naar het selectieadvies van de inrichting d.d. 24 oktober 2017. Daaruit blijkt dat klager (op zijn verzoek) eerder in de Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA) Roosenburg is geplaatst, maar zich toen, op 15 maart 2017, aan detentie heeft onttrokken. In de FPA frustreerde klager de inhoudelijke voortgang van de behandeling. Behandeling is echter wel geïndiceerd en klager erkent dit ook. Daarnaast heeft de selectiefunctionaris de verstrekte gegevens omtrent klagers gedrag in redelijkheid kunnen aanmerken als een contra-indicatie als bedoeld in het onder 4.4 overwogene, want klager zorgde in de inrichting elke avond voor geluidsoverlast door te schreeuwen en met deuren te slaan.

4.6.      Gelet op het voorgaande kan de beslissing klager te plaatsen in een PPC (en niet in een FPA), naar het oordeel van de beroepscommissie, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Hoewel klager, gelet op het onder 4.2 overwogene, had moeten worden ontvangen in zijn bezwaar, zal het beroep daarom ongegrond worden verklaard.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, mr. A.T. Bol en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van P. de Vries, secretaris, op 26 juni 2018

 

                     

 

 

 

            secretaris         voorzitter

Naar boven