Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-88, 6 juni 2018, beroep
Uitspraakdatum:06-06-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:         R-88

Betreft:            [klager]            datum: 6 juni 2018

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, eerste lid, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van het bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. R. Polderman namens

[…], verder te noemen klager, gericht tegen de op 12 februari 2018 genomen beslissing van het hoofd van FPC De Kijvelanden te Poortugaal, verder te noemen de inrichting, alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 9 mei 2018, gehouden in de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught, zijn gehoord klagers raadsman mr. R. Polderman en namens het hoofd van de inrichting […], jurist, en […], GZ-psycholoog/hoofd behandeling bij FPC De Kijvelanden.

Als toehoorders waren aanwezig mr. M.J.H. van den Hombergh en mr. drs. N.C. van Lookeren Campagne, leden van de Raad.

Klager heeft afstand gedaan van het recht om ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

Het beroep betreft de beslissing van het hoofd van de inrichting inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 16b, aanhef en onder a, van de Bvt (a-dwangbehandeling) voor de periode van 12 februari 2018 tot en met 30 april 2018.

2.         De standpunten

Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.

De a-dwangbehandeling is disproportioneel en in strijd met het subsidiariteitsbeginsel. Klager heeft zich voldoende begeleidbaar opgesteld en heeft voldoende gestreefd naar een betere samenwerking met het behandelteam.

Zijn toestand was op 7 februari 2018 al verbeterd. Klager was tijdens de afzondering al zodanig gestabiliseerd dat de dwangbehandeling niet meer noodzakelijk was. Er was al gekozen voor een traject dat toen al in gang was gezet. Klager acht dwangmedicatie een inbreuk op zijn lichamelijke integriteit. Voorts heeft hij angst voor bijwerkingen. De dosering is inmiddels verlaagd. Klager onderhandelt telkens over de dosering. De raadsman heeft klager op zijn kamer bezocht en is van mening dat hij redelijk stabiel is. Niet duidelijk is of dit door de medicatie komt of door de geboden structuur.

Namens het hoofd van de inrichting is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klager is een gemaximeerde tbs opgelegd in verband met bedreiging, mishandeling en vernieling gericht op medewerkers en goederen van verschillende instellingen. Hij verblijft sinds juli 2016 bij FPC De Kijvelanden. Vanaf het begin is er strijd met het behandelteam. Er hebben meerdere incidenten plaatsgevonden. Er is sprake van een schizoaffectieve stoornis met stemmingsschommelingen en mogelijk psychotische paranoïdie. In manisch/hypomane episodes is er sprake van snelle overprikkeling, psychomotorische agitatie, desorganisatie, spreekdrang en impulsiviteit. Bij oplopende spanningen is er tevens sprake van  agressieve impulsdoorbraken, (verbale) agressie, spugen en gooien met dranken. Eind 2016 is klager een stemmingsstabilisator (lithium) voorgeschreven na een kortdurend traject van dwangbehandeling. Klager ging akkoord met de medicatie en zijn psychiatrisch toestandsbeeld en het contact met het behandelteam verbeterden. Eind april 2017 is hij overgeplaatst naar een andere afdeling. Medio oktober 2017 hebben er opnieuw incidenten richting medewerkers zoals spugen en het gooien van lauwe koffie plaatsgevonden. Klager was manisch ontregeld en zeer snel overprikkeld. Het was noodzakelijk om hem te separeren. De dosering van zijn medicatie is verhoogd om het toestandsbeeld te stabiliseren. Er was geen overeenstemming met klager over de medicatie en sprake van een blijvende ontregeling. Hij verbleef van januari tot en met maart 2018 in de separeer. Na bedreigingen naar medewerkers op 5 januari 2018 is beslist om hem noodmedicatie (op grond van artikel 26 van de Bvt) toe te dienen. Deze kortdurende medicatie en het verblijf in de separeer bleken onvoldoende om de spanningen terug te brengen. Er was sprake van spugen en dreigen naar medewerkers. Besloten is toen om toe te werken naar een a-dwangbehandeling. Het kost tijd om dit op te starten. Op 9 januari 2018 is nogmaals noodmedicatie toegediend. Klager gaf aan dat hij liever geen depot wil en dat hij de medicatie onder protest oraal zal innemen. De verklaringen van de behandelend psychiater en de onafhankelijk psychiater dateren van 16 en 26 januari 2018. Op 18 januari 2018 is zijn verpleeg- en behandelplan aangepast.

Op 1 februari 2018 heeft klager het voorgenomen besluit ontvangen. Hierin was aangekondigd dat de definitieve beslissing op 7 februari 2018 zou worden genomen. Vergeten is om de voorgenomen beslissing te sturen aan de advocaat en aan de commissie van toezicht. Zij hebben op 6 februari 2018 bericht ontvangen van de voorgenomen beslissing. Daarbij is gemeld dat de datum waarop de definitieve beslissing zou worden genomen, is verschoven naar 12 februari 208. Hiertegen is geen bezwaar gemaakt. Klager neemt de medicatie oraal in maar weet zodra hij hiermee stopt dat de medicatie in depotvorm zal worden gegeven. Het psychiatrisch toestandsbeeld is inmiddels langzaam verbeterd. De afgelopen weken heeft klager niet meer gespuugd en gegooid. In april 2018 heeft hij nog dreigende opmerkingen gemaakt richting staf. Hij kan met medicatie een stuk beter met tegenslagen en frustraties omgaan en het lukt hem om met medewerkers in gesprek te blijven. De medicatie die klager wel wil innemen (lithium) en het verblijf in de separeer zijn onvoldoende om de situatie te stabiliseren en het gevaar weg te nemen. Er is zonder dwangmedicatie sprake van gevaar voor de gezondheid en/of veiligheid van klager, van anderen en van de algemene veiligheid van personen of goederen. Klager weigerde verhoging van de dosering van de medicatie als ook andere (antipsychotische) medicatie. Omdat klager een gemaximeerde tbs is opgelegd tot 2020 dient nu richting resocialisatie te worden gegaan. Een mogelijke resocialisatie werd door het gedrag van klager belemmerd. Er werd geen andere mogelijkheid gezien dan het starten van een a-dwangbehandeling. Voldaan is aan eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Inmiddels is begeleid verlof voor klager aangevraagd. 

3.         De beoordeling

Op grond van artikel 16c in verbinding met artikel 16b, onder a, Bvt kan het hoofd van de inrichting beslissen tot het toepassen van a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat zonder die behandeling het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens de verpleegde doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. De a-dwangbehandeling is er vooral op gericht resocialisatie mogelijk te maken en te voorkomen dat een verpleegde langdurig in een inrichting moet verblijven. Er behoeft geen sprake te zijn van een acuut dreigend gevaar zoals bij de overige vormen van dwangbehandeling als bedoeld in artikel 26 Bvt en artikel 16b, onder b, Bvt.

Het hoofd van de inrichting heeft de beslissing tot toepassing van a-dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klager en van een psychiater die niet bij klagers behandeling is betrokken, maar klager kort tevoren heeft onderzocht. Het hoofd van de inrichting heeft de verklaringen van de twee psychiaters overgelegd. Die verklaringen voldoen aan de vereisten als neergelegd in artikel 16c, tweede lid, Bvt. Voorts heeft het hoofd van de inrichting het behandelingsplan overgelegd, waarin de mogelijkheid tot toepassing van a-dwangbehandeling is vermeld. De beroepscommissie is van oordeel dat aan de procedurele vereisten voor het toepassen van a-dwangbehandeling is voldaan.

Uit de verklaringen van de psychiaters, het behandelingsplan alsmede de mededeling van de bestreden beslissing blijkt het volgende.

Bij klager is sprake van een schizoaffectieve stoornis met stemmings-schommelingen en mogelijk psychotische paranoïdie. Klager heeft een voorgeschiedenis van agressie (mishandeling, bedreiging en vernieling) die samenhangt met zijn stoornis. Er is voortdurend sprake van incidenten zoals spugen, gooien en dreigen naar het personeel. Hij is manisch ontregeld, zeer snel overprikkeld en het was noodzakelijk om hem te separeren. Tijdens het opstarten van het a-dwangbehandelingstraject was het meermalen noodzakelijk om hem noodmedicatie toe te dienen. Klager wilde wel lithium gebruiken maar de separatie en het gebruik van lithium waren onvoldoende om het gevaar weg te nemen. Klager weigert consequent om antipsychotica in te nemen.

Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft het hoofd van de inrichting kunnen concluderen dat er sprake is van een gevaar dat voortvloeit uit een stoornis. Zoals hiervoor reeds opgemerkt, hoeft bij de toepassing van a-dwangbehandeling geen sprake te zijn van een acuut gevaar. De omstandigheid dat kan worden vastgesteld dat klagers gedrag inmiddels wat is verbeterd, hoewel in april 2018 nog sprake was van dreiging naar het personeel, betekent  niet dat er geen sprake is van gevaar als bedoeld in artikel 1, onder t en 2a, van de Bvt.

Gelet op klagers houding ten opzichte van zijn behandeling, kan niet zonder meer worden aangenomen dat klager langdurig en vrijwillig zijn medicatie zal blijven innemen.

Gelet op klagers voorgeschiedenis alsmede de verklaringen van de psychiaters over klagers stoornis en zijn daaruit voortvloeiende gedrag en opstelling, kon naar het oordeel van de beroepscommissie in redelijkheid de inschatting worden gemaakt dat er bij het laten voortduren van de situatie geen perspectief bestond op behandeling, laat staan resocialisatie, terwijl klager een gemaximeerde tbs is opgelegd die zal eindigen in 2020. De beroepscommissie acht het van groot belang dat klager daadwerkelijk perspectief kan worden geboden om te resocialiseren. Anders dreigt het gevaar van maatschappelijke teloorgang. Onder deze omstandigheden kan naar het oordeel van de beroepscommissie aannemelijk worden geacht dat zonder een medicamenteuze behandeling het bovenvermelde gevaar dat de stoornis van de geestvermogens klager voor zichzelf en anderen doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Gelet op de informatie uit de verklaringen van de psychiaters en het behandelingsplan (zoals hierboven is weergegeven) is de beroepscommissie voorts van oordeel dat de a-dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. R.M. Maanicus, voorzitter, prof. dr. F. Boer en drs. M.R. Daniel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 6 juni 2018.

   

 

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven