5. Declaratiebepalingen
1. Een zorgverlener mag een zorgproduct voor protonentherapie slechts declareren, indien aantoonbaar is voldaan aan voorschrift 1 van Bijlage 3 behorend bij de Regeling protonentherapie
d.d. 29 juli 2013, kenmerk 129230-106270-CZ, van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, luidend:
- De vergunninghouder stelt samen met de andere vergunninghouders en de beroepsgroep landelijke uniforme indicatieprotocollen vast en hanteert deze protocollen bij de beoordeling of patiënten in aanmerking komen voor protonentherapie.
2. Dbc-zorgproducten voor protonentherapie mogen alleen in rekening worden gebracht indien sprake is van een op zichzelf staande protonenbehandeling. Hiermee wordt bedoeld dat geen sprake is van een protonenbehandeling gecombineerd met een fotonenbehandeling voor dezelfde tumor.
3. De prestatie ‘planningsvergelijking protonen- en fotonentherapie’ als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel a, van de beleidsregel mag uitsluitend in rekening worden gebracht wanneer er sprake is van een zogenaamde model-based indicatie. Deze prestatie mag eenmalig per indicatie in rekening worden gebracht. De planningsvergelijking protonen- en fotonentherapie mag voorts zowel apart als in combinatie met een van de prestaties genoemd in artikel 5, eerste lid, onderdelen b en d tot en met f, van de beleidsregel in rekening worden gebracht.
4. De prestatie ‘voorbereiding protonentherapie, niet gevolgd door bestraling’ als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel b, van de beleidsregel mag eenmalig per indicatie in rekening worden gebracht als de voorbereiding niet wordt gevolgd door een protonenbestraling om redenen die ten tijde van de voorbereiding niet bekend waren of konden zijn. Deze prestatie mag niet in combinatie met een van de prestaties genoemd in artikel 5, eerste lid, onderdelen c tot en met g, van de beleidsregel in rekening worden gebracht.
5. De prestatie ‘protonentherapie volwassenen oog’ als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel c, van de beleidsregel mag eenmalig in rekening worden gebracht voor een volledige radiotherapeutische behandeling met protonen van een patiënt met een tumor gelokaliseerd in de oogkas.
6. De prestatie ‘protonentherapie volwassenen licht’ als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel d, van de beleidsregel mag eenmalig in rekening worden gebracht voor de volledige radiotherapeutische behandeling met protonen van een patiënt met een indicatie, c.q. tumor lokalisatie, die is ingedeeld in de klasse ‘licht’.
7. De prestatie ‘protonentherapie volwassenen middel’ als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel e, van de beleidsregel mag eenmalig in rekening worden gebracht voor de volledige radiotherapeutische behandeling met protonen van een patiënt met een indicatie, c.q. tumorlokalisatie, die is ingedeeld in de klasse ‘middel’.
8. De prestatie ‘protonentherapie volwassenen zwaar’ als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel f, van de beleidsregel mag eenmalig in rekening worden gebracht voor de volledige radiotherapeutische behandeling met protonen van een patiënt met een indicatie, c.q. tumorlokalisatie, die is ingedeeld in de klasse ‘zwaar’.
9. De prestatie ‘protonentherapie kind’ als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel g, van de beleidsregel mag eenmalig in rekening worden gebracht voor de volledige radiotherapeutische behandeling met protonen van een patiënt die bij de start van de behandeling jonger is dan 18 jaar.
7. Inwerkingtreding en citeertitel
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2019. Deze regeling wordt bekendgemaakt door plaatsing in de Staatscourant op grond van artikel 20, tweede lid, onderdeel a, van de Wmg.
Deze regeling kan worden aangehaald als: Regeling registratie en declaratie protonentherapie.
Nederlandse Zorgautoriteit,
Dr. M.J. Kaljouw,
voorzitter Raad van Bestuur