Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-81, 21 augustus 2018, beroep
Uitspraakdatum:21-08-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          R-81

betreft: [Klager]           datum: 21 augustus 2018

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.C. Duin, namens [Klager], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 4 januari 2018 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting Ter Apel, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van bovengenoemde inrichting in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter

Het beklag betreft een voorwaardelijke disciplinaire straf van twee dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, met verwijdering van de televisie en met een proeftijd van twee maanden, wegens het weigeren van een opdracht van het personeel (Ta-2017-000287). De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten van klager en de directeur

Door en namens klager is het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.

Onderhavige disciplinaire straf is opgelegd, omdat klager tijdens het horen zou hebben aangeven dat hij enkel opdrachten van twee werkmeesters zou willen uitvoeren. Hoewel klager betwist deze uitspraak te hebben gedaan, is dat aangemerkt als weigering van een opdracht van het personeel. Van een daadwerkelijke weigering van een opdracht is echter geen sprake. Onderdeel van de straf is de verplichting met de betreffende arbeidsmedewerker in gesprek te gaan. Gelet daarop en op het voorwaardelijke karakter van de straf, lijkt de disciplinaire straf te zijn opgelegd teneinde een daadwerkelijk weigering van een opdracht in de toekomst te voorkomen. Voorts is de disciplinaire straf niet opgelegd conform de ‘Sanctiekaart 2016 landelijk’, waarin is vermeld dat het weigeren van een opdracht van het personeel wordt gestraft met een corrigerend gesprek en een waarschuwing. De directeur heeft deze afwijking niet gemotiveerd. Klager verzoekt een tegemoetkoming toe te kennen.

De directeur heeft het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.

Aan de in de disciplinaire straf opgenomen voorwaarde dat klager met de betreffende werkmeester in gesprek dient te gaan, heeft klager niet voldaan. De aan de voorwaardelijk opgelegde disciplinaire straf verbonden proeftijd eindigde op 3 oktober 2017, zonder dat de straf ten uitvoer is gelegd. Tijdens de zitting van de beklagrechter heeft klager zich wederom onheus jegens de betreffende werkmeester uitgelaten. Hij betichtte de werkmeester van het gebruik van verdovende middelen.

 

3.         De beoordeling

De raadsman verzoekt namens klager hem in de gelegenheid te stellen het beroep nader mondeling toe te lichten. De beroepscommissie wijst dit verzoek af, nu zij zich op basis van de stukken voldoende ingelicht acht op het beroep te beslissen.

De beroepscommissie overweegt als volgt. De disciplinaire straf van 4 augustus 2017 is klager opgelegd omdat hij tijdens het horen met de tolkentelefoon aangaf alleen opdrachten uit te willen voeren van collega medewerkers arbeid […] en […]. Deze aankondiging kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet worden aangemerkt als een weigering opdrachten uit te voeren. De disciplinaire straf is dan ook ten onrechte opgelegd.

Hetgeen tot gevolg heeft dat de uitspraak van de beklagrechter zal worden vernietigd en het beroep zal gegrond worden verklaard. De beroepscommissie acht geen termen aanwezig klager een tegemoetkoming toe te kennen

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart de klacht gegrond.

De beroepscommissie ziet geen termen aanwezig klager een tegemoetkoming toe te kennen.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, J. Schagen MA en mr. A. van Waarden, leden, in tegenwoordigheid van

mr. A. de Groot, secretaris, op 21 augustus 2018.

                 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

Naar boven