Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-814. 17 augustus 2018, beroep
Uitspraakdatum:17-08-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          R-814

betreft: [klager]            datum: 17 augustus 2018

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van […], verder te noemen klager, gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de locatie Zuyder Bos te Heerhugowaard, alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 12 maart 2018 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie en Veiligheid.

Ter zitting van de beroepscommissie van 9 augustus 2018, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad is noch klager - die zich inmiddels in vrijheid bevindt en op behoorlijke wijze was opgeroepen - noch de inrichtingsarts verschenen.

De inrichtingsarts heeft schriftelijk bericht niet in de gelegenheid te zijn de zitting bij te wonen en schriftelijk op het beroep gereageerd.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

           

1.         De inhoud van het beroep

De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 6 maart 2018, houdt in dat klager zich niet serieus genomen voelt in zijn klachten en dat hij ten onrechte niet arbeidsongeschikt is verklaard.

 

2.         De standpunten van klager en de inrichtingsarts

Klager heeft in beroep zijn klacht als volgt toegelicht.

Aan de medisch adviseur is willens en wetens verkeerde informatie doorgegeven. Er is alleen naar het dossier gekeken waarin bewust verkeerde informatie is gezet.

De inrichtingsarts heeft in beroep als volgt gereageerd.

Klager is tijdens zijn verblijf in de inrichting gezien door de toenmalige inrichtingsarts De G. die niet meer werkzaam is in de inrichting. Deze arts zag op basis van het medisch dossier en zijn onderzoek geen reden om klager van deelname aan de arbeid en dagbesteding uit te sluiten. Het advies van de medisch adviseur ondersteunt dat standpunt.

 

3.         De beoordeling

De beroepscommissie stelt voorop dat arbeid in de inrichting een andere functie en karakter heeft dan arbeid in de vrije maatschappij. Arbeid dient (mede) om de gedetineerde een zinvolle dagbesteding te geven. Afhankelijk van de aard van de werkzaamheden die in de inrichting kunnen worden verricht dient de inrichtingsarts een zelfstandige afweging te maken ten aanzien van de arbeids(on)geschiktheid van de gedetineerde. De omstandigheid dat een gedetineerde buiten detentie geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt is verklaard betekent dus niet dat dit oordeel binnen detentie dient te worden nagevolgd. Daarbij kan het voorkomen dat voortschrijdend inzicht ertoe leidt dat een eerder tijdens detentie afgegeven arbeidsongeschiktheidsverklaring wordt ingetrokken. De arts dient in ieder geval op basis van eigen onderzoek te beoordelen of een gedetineerde aan de arbeid in de inrichting kan deelnemen.

Uit de stukken waaronder het medisch dossier van klager, is gebleken dat klager sinds zijn binnenkomst in de p.i. op 9 januari 2018 meerdere keren voor zijn klachten is gezien door de arts en de psycholoog. Klager heeft melding gemaakt van lichamelijke en psychische klachten. Geprobeerd is klager aan de arbeid te laten deelnemen om te kijken wat klager kan en of passende arbeid mogelijk is. Klager is besproken in het Psycho Medisch Overleg (PMO) dat hem aanvankelijk niet arbeidsongeschikt heeft geacht. Nadat klager begin maart 2018 zijn medisch dossier van buiten detentie had ingeleverd, is aan de arbeid doorgegeven dat klager tot nader order niet hoeft te werken in afwachting van nieuwe bespreking in het PMO. Het PMO heeft klager op basis van de nieuwe gegevens vervolgens eind maart 2018 niet geschikt verklaard voor arbeid op de werkzaal.

In het licht van het vorenstaande is niet aannemelijk geworden dat de arts, die zijn beleid heeft afgestemd op het oordeel van het PMO, onzorgvuldig zou hebben gehandeld.

De beroepscommissie is van oordeel, het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien, dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr.drs. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter, drs. K.M.P.A.M. Habryka en dr.ing. C.J. Ruissen, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 17 augustus 2018.

 

                                    

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

 

 

Naar boven