Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/1071/GM, 4 september 2003, beroep
Uitspraakdatum:04-09-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/1071/GM

betreft: [klager] datum: 4 september 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennis genomen van een op 12 mei 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, alsmede de op 11 juli 2003 ingekomenaanvullingen daarop, ingediend door
mr. N.B. Swart, juridisch medewerkster bij het Bureau voor Rechtshulp Noord, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Ter Apel,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag d.d. 2 mei 2003 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur d.d. 20 maart 2003, betreft een onjuiste behandeling van diverse klachten door de inrichtingsarts.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Door en namens klager is het volgende aangevoerd.
Klager is ten onrechte niet doorverwezen naar een specialist en voorts krijgt hij ten onrechte geen verdere behandeling en medicijnen.
Hij wordt niet op de wachtlijst voor een operatie van zijn spataderen geplaatst, omdat niet duidelijk zou zijn hoe lang hij nog in vreemdelingendetentie verblijft. Dit impliceert dat geen enkele vreemdeling in vreemdelingendetentiein aanmerking komt voor niet direct spoedeisende operaties.
Voorts is zijn urine niet onderzocht. Overigens is klager de Nederlandse taal niet goed machtig. Vraag rijst dan ook of hij door de inrichtingsarts tijdens de spreekuren voldoende begrepen is.

De inrichtingsarts heeft in reactie op het beroepschrift het volgende aangevoerd.
Klager is bij hem geweest in verband met klachten aan zijn keel en vermeende aambeien. Hij wilde medicatie voor het laatste, maar de inrichtingsarts mocht hem niet onderzoeken.
De varices zijn niet meer ter sprake gekomen, ook later bij de verpleging niet. Voor klager zelf lijkt dat ook geen groot probleem. In 1999 werd een varicesoperatie niet noodzakelijk geacht; op zich leken kousjes voldoende.Tijdensdetenties daarna deelde men die mening. Uiteindelijk is klager wel geopereerd. Gedurende klagers detentie in 2002/2003 werd er blijkbaar ook geen actie ondernomen. De inrichtingsarts benadrukt hierbij dat hij klagers varices tijdensdeze detentie niet heeft beoordeeld, omdat klager hem dat niet heeft gevraagd. Ook op basis van de stukken lijkt er geen sprake te zijn geweest van enige noodzaak tot verwijzing.
De gedetineerden in vreemdelingenbewaring hebben recht op dezelfde behandelingen als anderen aangesloten bij het ziekenfonds. De onbepaalde detentieduur en lokale wachtlijsten maken dat er vaak een afweging gemaakt moet worden. Bijeen duidelijk medische indicatie is dat niet moeilijk. In het meer grijze gebied is dat vaak lastig. In die gevallen worden de belangen van gedetineerden, die weer op weg zijn naar hun thuisland met minder mogelijkheden qua medischezorg, meegewogen. Regelmatig wordt er op grond van bovenstaande redenen wel verwezen. Van enige communicatieproblemen is nimmer gebleken. Klager verblijft reeds vanaf 1998 in Nederland, waarvan veelvuldig in detentie en heeft nimmeraangegeven zich niet verstaanbaar te achten of anderen niet te hebben begrepen.

3. De beoordeling
Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting stelt de beroepscommissie vast dat klager zodra zijn klachten zich voordeden door de inrichtingsarts is gezien. Deze heeft klager, mede gelet op hetgeen is weergegeven in hetmedisch dossier, serieus genomen en is bereid gebleken klager te behandelen. De beroepscommissie acht het niet onredelijk dat de inrichtingsarts niet zomaar overgaat tot het voorschrijven van medicatie als hij niet heeft kunnenvaststellen dat de eerder door een andere arts geconstateerde aandoening -aambeien- nog steeds aanwezig is. Nu klager weigerde zich te dien aanzien te laten onderzoeken, heeft hij dan ook niet onredelijk gehandeld door de doorklager gevraagde medicatie niet voor te schrijven.
Ten aanzien van de spataderen overweegt de beroepscommissie dat uit het medisch dossier, waaruit blijkt dat klager regelmatig door de medische dienst is gezien, niet blijkt dat klager expliciet heeft verzocht om de spataderen tebekijken te beoordelen en te behandelen. Dat hij tijdens een eerdere detentie last van spataderen heeft gehad en in een vervolginrichting een operatie heeft ondergaan, in het midden kan blijven of daar destijds een strikte medischenoodzaak voor heeft bestaan, impliceert geenszins dat de arts daar thans een medisch oordeel over zou hoeven geven, indien klager daar niet expliciet om verzoekt. Ten overvloede wordt in dit verband opgemerkt, dat zo klager zijnklachten met betrekking tot zijn spataderen al duidelijk kenbaar zou hebben gemaakt, het enkele feit dat hij, zo valt uit de bewoordingen van zijn raadsvrouw te lezen, vanwege mogelijk verzekeringstechnische argumenten geopereerdwilde worden opdat dit zou zijn gebeurd voor het einde van vreemdelingendetentie, dit de inrichtingarts niet verplicht een dergelijk ingrijpen zonder medische noodzaak te doen uitvoeren.
De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zalderhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, drs. M.F. van Brederode-Zwart en dr. M. Kooyman, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 4 september 2003

secretaris voorzitter

Naar boven