Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/0504/GA, 1 september 2003, beroep
Uitspraakdatum:01-09-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/504/GA

betreft: [klagers] datum: 1 september 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 28 februari 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de locatie Zuyder Bos te Heerhugowaard,

gericht tegen een uitspraak d.d. 20 februari 2003 van de beklagcommissie bij voormelde locatie, gegeven op de klacht van [...], verder te noemen klagers,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 16 juni 2003, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam te Amsterdam, zijn gehoord de heer [...], unit-directeur van de locatie Zuyder Bos en namens klagers [...].

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft, voorzover in beroep aan de orde, de beslissing van de directeur d.d. 7 november 2002 om alle I.C.T.-middelen die zich op cel bevinden vóór 1 januari 2003 uit te voeren.

De beklagcommissie heeft het beklag gedeeltelijk gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
De beklagcommissie heeft bepaald dat alle uitgevoerde apparatuur van klagers moet worden teruggeplaatst uiterlijk twee weken na deze uitspraak en vervolgens niet eerder dan per 1 januari 2004 weer mag worden uitgevoerd, met dienverstande dat deze termijn zal worden verlengd met dezelfde tijdsduur die de directie nalaat uitvoering te geven aan deze uitspraak na ommekomst van de twee weken termijn, bijvoorbeeld vanwege een ingesteld beroep. Tegen dezeovergangsregeling richt het beroep zich.
De uitvoering van deze overgangsregeling is bij beslissing van de voorzitter van de beroepscommissie van 7 maart 2003 geschorst.

2. De standpunten van de directeur en klager
De unit-directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Naar aanleiding van de uitspraak van de beklagcommissie heb ik een schorsingsverzoek ingediend. Dit verzoek is, met betrekking tot de verplichting om binnen veertien dagen de inmiddels bij klagers van de cel verwijderdeI.C.T.-middelen terug te plaatsen, toegewezen. Niemand heeft momenteel I.C.T.-middelen op cel, alle apparatuur staat in de opslag. Voorheen bestonden binnen de locatie Zuyder Bos ruime mogelijkheden voor computergebruik. Er was eenriante onderwijsregeling en de mogelijkheid om deel te nemen aan het software produktieteam, waarbij het was toegestaan om met software op cel te werken. Anderen hadden spelcomputers. Wij vinden het op zich ook wel jammer dat dezeopgebouwde praktijk moest worden stopgezet, maar er lag een duidelijke opdracht tot een verbod op I.C.T.-middelen vanuit het hoofdkantoor en die was al vanaf augustus 2002 bekend binnen de inrichting. Er is toen nog een periode eenslag om de arm gehouden om bij het hoofdkantoor na te gaan of de opstelling daar net zo hard is als in de opdracht en dat bleek het geval. Bij de incidenten die de hoofddirecteur van de Dienst Justitiële Inrichtingen in zijn briefnoemt, kan ik mij wel iets voorstellen. Er hebben zich gevallen van kinderporno en verbindingen naar buiten voorgedaan. De mogelijkheden van I.C.T.-middelen ontwikkelen zich in een rap tempo. Er onstaan nieuwe, niet te tracerentechnieken, waardoor een groot gevaar op misbruik ontstaat. Dit is ook door klagers voor de beklagcommissie bevestigd. Gelet hierop is het niet acceptabel om voor een periode van een jaar een uitsterfbeleid aan te houden. Dat is,gezien de ontwikkelingen, te lang.
De computers van de afdeling zijn nog niet vernieuwd. Ze zijn wat verouderd, maar er valt nog wel mee te werken. Er is onlangs een bestelling voor nieuwe computers voor het onderwijs gedaan. De computers die daar thans wordengebruikt zullen dan over de afdelingen worden verdeeld. Er waren ongeveer 22 mensen met een computer op cel. Daar zijn de mensen bijgekomen die sinds augustus 2002 nog snel apparatuur hebben ingevoerd, kennelijk in de hoop dat zijbuiten het verbod zouden vallen.

Namens klagers is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Misbruik van de van de cel gehaalde I.C.T.-apparatuur is onmogelijk. Er werd met uitgeklede hardware gewerkt, waarvan de configuratie is onderzocht op eventuele fraude. Er is zonder extra apparatuur, en die is verboden, geen openverbinding naar buiten mogelijk. Het is daarom redelijk als de verwijderde computers nog een jaar gebruikt kunnen worden. Zo niet, dan moet er een schaderegeling komen voor de door ons gemaakte kosten. In de penitentiaire inrichtingNorgerhaven te Veenhuizen is ook een uitsterfconstructie geregeld. Waarom kan dat hier niet? Het betreft maar een handjevol mensen die hun spullen terug willen en dit groepje zal door het aflopen van de detentie en overplaatsingsteeds kleiner worden. Ik volg een studie aan de Open Universiteit en daar moet ik regelmatig werk voor verrichten via een CD-rom. Een computer op cel is dan onmisbaar, want op de onderwijsafdeling kan ik niet terecht. Eigensoftware mag daar niet gebruikt worden en het netwerk is daar ook niet op afgesteld. Ik bestrijd de opmerking van de directeur dat het verbod op I.C.T.-middelen al vanaf augustus 2002 bekend zou zijn gemaakt. Het is destijds alleenbesproken in de gedeco en niet op de afdelingen. De directeur deed het voorkomen dat het allemaal niet zo’n vaart zou lopen. Ik overleg de beroepscommissie mijn pleitnotitie en een brief van medegedetineerde de Bies, die eentoelichting op de technische punten geeft.

3. De beoordeling
Het beroep van de directeur betreft de overgangsregeling zoals deze in de beslissing van de beklagcommissie is opgenomen.
Voorop staat dat in de maatschappij het gebruik van een computer door velen dagelijks geschiedt en als onmisbaar wordt gevoeld. In verband hiermee ligt het voor de hand dat ook voor gedetineerden in penitentiaire inrichtingen demogelijkheid bestaat om van een enigszins geavanceerde computer gebruik te maken. Dit betekent nog niet zonder meer dat de noodzaak bestaat een persoonlijke computer op cel te hebben. In de inrichting zijn buiten de cel voorgedetineerden computers beschikbaar. De omstandigheid dat de in de inrichting aanwezige computers niet voortdurend voor alle gedetineerden beschikbaar zijn en nogal eens niet aan de modernste eisen (de ontwikkelingen in dit opzichtgaan zeer snel) voldoen, maakt dit niet anders. Het vanwege het Ministerie van Justitie in augustus 2002 afgekondigde verbod voor een computer op cel is niet in strijd met de wet. Het staat een directeur van een inrichting niet vrijom dit verbod naast zich neer te leggen. De beslissing van de directeur om het afgekondigde verbod uit te voeren is bij afweging van alle in aanmerking komende belangen niet onredelijk of onbillijk.
Voor gedetineerden die ten tijde van de invoering van het verbod de beschikking hadden over een computer op de eigen cel is het verbod ingrijpend in verband met belangen van uiteenlopende aard. Allereerst zijn deze gedetineerden inde gelegenheid gesteld om een computer en de daarbij behorende software in te voeren en op cel te gebruiken. Daarmee hebben zij niet zelden aanzienlijke kosten gemaakt in de verwachting dat zij de computer ook de rest van hundetentie zouden kunnen gebruiken. In bepaalde gevallen zijn de gedetineerden ook begonnen met onderwijs waarvoor een geavanceerde computer nodig is. Het voortzetten van dergelijke bezigheden op een inrichtingscomputer wordt nietzelden belemmerd door beperkingen van de beschikbaarheid van de inrichtingscomputer en het gebrek aan mogelijkheden die deze soms verouderde computers bieden. Hier komt nog bij dat de directie ondanks het verbod van het Ministeriekennelijk ruimte heeft gezien om de computers niet al in augustus 2002 van de cel te verwijderen. De indruk is gewekt dat de directie aanvankelijk een ander oordeel had over de wenselijkheid van een computer op cel dan hetMinisterie. Voormelde belangen van gedetineerden wegen zodanig zwaar dat het niet redelijk is om in één keer een eind te maken aan de mogelijkheid met de eigen computer te werken. De beklagcommissie heeft derhalve terecht gekozenvoor een overgangsperiode.
In het onderhavige geval heeft als gegeven te gelden dat een overgangsperiode niet is gerealiseerd na de schorsingsbeslissing van de voorzitter van de beroepscommissie. Nu de gedetineerden inmiddels geruime tijd niet meer debeschikking hebben gehad over hun eigen computer ziet de beroepscommissie thans geen aanleiding meer om alsnog een overgangsperiode te bepalen. Het beroep van de directeur zal in zoverre gegrond worden verklaard. Onder dezeomstandigheden ziet zij wel aanleiding de klagers een tegemoetkoming toe te kennen, vast te stellen op € 75,= per klager.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep van de directeur gedeeltelijk gegrond en wel voorzover in de uitspraak van de beklagcommissie een overgangsperiode is bepaald. Zij bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie voor hetoverige.
Zij bepaalt dat aan klagers een tegemoetkoming toekomt van € 75,= per klager.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, dr. M. Kooyman en mr. drs. A. Rook, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 1 september 2003

secretaris voorzitter

Naar boven