Onderwerp: Bezoek-historie

CRvB 20.08.2015, Winterbanden - V2
Publicatiedatum:20-08-2015Versie:vergelijk
Vergelijk versie 2 met:

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Centrale Raad van Beroep

Uitspraak van 20 augustus 2015

14/1130 MAW

ECLI:NL:CRVB:2015:2819

Rechters: mr. E.J.M. Heijs, voorzitter, mr. M.T. Boerlage, lid en mr. J.A.M. van den Berk, lid

 

Winterbanden

Weigering aansprakelijkheid te erkennen. De weersomstandigheden waren op de dag van het ongeluk van appellant niet zodanig dat de minister in strijd met zijn zorgplicht heeft gehandeld door appellant te laten rijden in een dienstauto die niet was voorzien van winterbanden. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat de dienstauto als gevolg van het ontbreken van winterbanden buiten de rijbaan is geraakt. Ook overigens is niet gebleken dat de dienstauto onveilig was.

Originele uitspraak: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CRVB:2015:2819

 

Uitspraak

UITSPRAAK op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 15 januari 2014, 13/3077 (aangevallen uitspraak).

Partijen:[Appellant] te [woonplaats] en (appellant) de Minister van Defensie (minister).

I Procesverloop

Namens appellant heeft mr. J. van Overdam, advocaat, hoger beroep ingesteld.

 

De minister heeft een verweerschrift ingediend.

 

Appellant heeft nadere stukken ingediend.

 

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 mei 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Overdam. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door

mr. A.W. van der Stoel.

 

II. Overwegingen

1.1.Appellant, ten tijde van belang werkzaam als adjudant onderofficier, is tijdens een dienstreis op 12 februari 2010 met een civiele dienstauto bij het inhalen van een vrachtwagen op de A28 met de linker wielen over de doorgetrokken streep in een sneeuwlaagje bij de middenberm/vangrail gereden. De sneeuw was in de dagen ervoor gevallen. De auto is in een slip geraakt, over de kop geslagen en daarna op vier wielen tot stilstand gekomen. Na het ongeluk is bij appellant de diagnose postwhiplash syndroom graad 2 vastgesteld. Voorts ondervindt hij toegenomen tinnitusklachten.

 

1.2.Bij besluit van 15 maart 2010 is het ongeval aangemerkt als een bedrijfsongeval als bedoeld in artikel 5 van de Regeling proces-verbaal van ongeval en medische aangelegenheden.

 

1.3.Bij brief van 7 augustus 2012 heeft appellant de minister aansprakelijk gesteld voor de schade die hij heeft geleden en zal lijden als gevolg van het ongeval. Appellant heeft aan dit verzoek ten grondslag gelegd dat de minister zijn zorgplicht heeft geschonden, dan wel onrechtmatig heeft gehandeld door de civiele dienstauto niet uit te rusten met winterbanden.

 

1.4. Bij besluit van 22 november 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 6 maart 2013 (bestreden besluit), heeft de minister geweigerd aansprakelijkheid te erkennen.

 

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat in Nederland geen wettelijke plicht bestaat om een auto bij winterse omstandigheden te voorzien van winterbanden, zodat niet kan worden gezegd dat een auto zonder winterbanden onveilig is. Hierbij heeft de minister de kosten van het standaard laten aanbrengen van winterbanden en de omstandigheid dat de dienstauto\u2019s incidenteel worden gebruikt, in aanmerking kunnen nemen. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat de winterse weersomstandigheden op het door hem te rijden traject op de dag van het ongeluk dusdanig slecht waren dat de minister appellant redelijkerwijs niet in een dienstauto zonder winterbanden kon laten rijden. De rechtbank is van oordeel dat de minister zijn zorgplicht niet heeft geschonden.

 

3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft betoogd dat de enkele omstandigheid dat de minister geen wettelijke plicht heeft om de dienstauto uit te rusten met winterbanden niet betekent dat is voldaan aan de zorgplicht. Het gebruik van winterbanden zorgt in winterse omstandigheden voor een kortere remweg en voor een verbeterde grip en had het ongeluk kunnen voorkomen. De minister had gebruik moeten maken van de mogelijkheid om alle civiele dienstauto's door de leasemaatschappij te laten uitrusten met winterbanden. De minister heeft niet aannemelijk gemaakt dat de financiële draagkracht daartoe ontbreekt. Appellant heeft voorts betoogd dat het profiel van de banden onvoldoende was.

 

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

 

4.1.Volgens vaste rechtspraak heeft het bestuursorgaan tegenover de ambtenaar een zorgplicht (CRvB 22 juni 2000, ECLI:NL:CRVB:2000:AB0072). De zorgplicht houdt in dat het bestuursorgaan de werkzaamheden van de ambtenaar zodanig moet inrichten en voor het verrichten daarvan zodanige maatregelen moet treffen en aanwijzingen moet geven als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de ambtenaar in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. De ambtenaar heeft recht op vergoeding van deze schade, ook voor zover rechtspositionele regelingen daarin niet voorzien. Geen recht op vergoeding bestaat indien het bestuursorgaan aantoont dat het zijn zorgplicht is nagekomen of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de ambtenaar.

 

4.2. De zorgplicht van de minister strekt niet op voorhand tot het uitbannen van ieder denkbaar risico, maar tot het treffen van alle maatregelen die in de gegeven situatie redelijkerwijs van de minister kunnen worden gevergd om de veiligheid van het personeel te waarborgen (CRvB 5 januari 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AU9654).

 

4.3. Anders dan appellant betoogt, strekt de zorgplicht van de minister niet zover dat hij elke dienstauto voor het gebruik in Nederland in de winterperiode standaard moet voorzien van winterbanden. Wel kunnen de weersomstandigheden in de winterperiode soms zodanig zijn dat de minister in strijd met de zorgplicht handelt als hij geen maatregelen treft om te voorkomen dat gebruik wordt gemaakt van dienstauto\u2019s die niet zijn voorzien van winterbanden.

 

4.4.De weersomstandigheden waren op de dag van het ongeluk van appellant niet zodanig dat de minister in strijd met zijn zorgplicht heeft gehandeld door appellant te laten rijden in een dienstauto die niet was voorzien van winterbanden. Ten tijde en ter plaatse van het ongeluk viel er immers geen neerslag en waren de rijbanen vrij van sneeuw en normaal begaanbaar. Verder volgt uit de verklaring van appellant, opgenomen in het Proces-verbaal van ongeval van 16 februari 2010, dat het ongeluk is ontstaan als gevolg van het feit dat de linker wielen

- buiten de linker rijbaan - in een sneeuwlaagje bij de middenberm/vangrail kwamen en zijn gaan spinnen. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat de dienstauto als gevolg van het ontbreken van winterbanden buiten de rijbaan is geraakt. Ook overigens is niet gebleken dat de dienstauto onveilig was. Pas naar aanleiding van het verweerschrift in hoger beroep heeft appellant de vraag opgeworpen of de banden van de dienstauto voldoende profiel hadden. De Raad heeft geen aanleiding te veronderstellen dat dit niet het geval was. Niet in geschil is dat de kilometerstand van de dienstauto ten tijde van het ongeluk 39.000 bedroeg. Uit de door de minister overgelegde gegevens volgt dat bij een kilometerstand van 67.000 de profieldiepte van de banden circa 2,6 mm bedraagt, terwijl de wettelijk toegestane profieldiepte minimaal 1,6 mm dient te zijn. Een bandenwissel vindt plaats na gemiddeld 69.000 kilometer. De dienstauto waarmee appellant reed had deze kilometerstand nog lang niet bereikt. Het betoog van appellant dat uit gegevens van de bandenleverancier volgt dat een bandenwissel dient plaats te vinden na 45.000 kilometer, geeft geen aanleiding tot een ander oordeel omdat, wat daar verder ook van zij, de dienstauto ook deze kilometerstand nog niet had bereikt.

 

4.5. Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.

 

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

 

relaties2

III. Beslissing

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Naschrift

1.         Een militair die in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt, kan aanspraak maken op schadevergoeding op grond van de rechtspositie én (voor vergoeding van restschade) de norm zoals deze is ontwikkeld in de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, waarbij – indirect – een beroep wordt gedaan op de civielrechtelijke werkgeversaansprakelijkheid van art. 7:658 BW. Voor de rechtspositionele aanspraken is van belang of het ongeval verband houdt met de dienst, en zodoende kan worden gekwalificeerd als bedrijfsongeval of – in buitengewone of daarmee vergelijkbare omstandigheden in de zin van art. 2 lid 5 van het Besluit Aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen (Besluit AO/IV) – als beroepsincident of dienstongeval. In de onderhavige zaak ging het om een ongeval onder gewone omstandigheden, dat door de minister was aangemerkt als bedrijfsongeval als bedoeld in artikel 5 van de Regeling proces-verbaal van ongeval en rapportage medische aangelegenheden. Ingevolge deze regeling dient van elk ongeval dat een militair tijdens de uitoefening van de dienst is overkomen, zo spoedig mogelijk een proces-verbaal worden opgemaakt (zie ook art. 147 AMAR). De regeling bevat slechts de procedure voor het opmaken van proces-verbaal en heeft inhoudelijk geen zelfstandige betekenis (CRvB 18 december 2008, TAR 2009, 88). Voor de militair is het aannemen van dienstverband (zie hierna) van belang voor rechtspositionele vergoedingen, die neerkomen op een aanvulling op de loondoorbetaling bij ziekte (op grond van art. 17 lid 4 IBM) en een bovenwettelijk arbeidsongeschiktheidspensioen (op grond van het Besluit AO/IV).

 

2.         Van een bedrijfsongeval is kort gezegd sprake indien de aard van de werkzaamheden als overwegende oorzaak van het ongeval is aan te merken, en het ongeval niet valt te wijten aan eigen schuld of onvoorzichtigheid van de militair. De zinsnede “overwegende oorzaak” (vgl. “in overwegende mate” in art. 2 lid 1 Besluit AO/IV en art. 17 lid 4 IBM) wil zeggen dat de militair door de opgedragen werkzaamheden is blootgesteld aan “een – gelet op de aard van die werkzaamheden of omstandigheden waaronder zij moeten worden verricht – verhoogd risico” (CRvB 28 februari 2013, TAR 2013, 113). In de onderhavige zaak vond het ongeval plaats tijdens een dienstreis. Hierbij volgt de Raad de lijn dat de ambtenaar die beroepsmatig deel moet nemen aan het verkeer, een verhoogd risico loopt – overigens ook indien gebruik wordt gemaakt van de eigen personenauto (CRvB 1 december 2010, TAR 2012, 72; CRvB 5 april 2012, TAR 2012, 124). In het civiele arbeidsrecht is de werkgever daarom – op grond van het goed werkgeverschap – verplicht om een adequate verzekering af te sluiten (HR 1 februari 2008, NJ 2009, 330 en 331). Juist met het oog op de rechtspositionele aanspraken geldt deze plicht niet voor de overheidswerkgever (zie uitgebreid CRvB 6 januari 2011, MRT 2011, p. 179-188 m.nt. Festen-Hoff/J.v.K.). Wanneer slechts sprake is van woon-werkverkeer ontbreekt het verband met de dienst (CRvB 3 maart 2011, TAR 2011, 143; CRvB 30 december 1993, TAR 1994, 52). Dit geldt ook indien voor woon-werkverkeer uit oogpunt van doelmatigheid – en met toestemming – een dienstauto voor wordt gebruikt (CRvB 15 april 2004, ECLI:NL:CRVB:2004:AO8360). Dit wordt anders indien het ongeval niet meer op de openbare weg plaatsvindt, maar op terrein dat exclusief toegankelijk is voor medewerkers, bijvoorbeeld defensieterreinen (CRvB 9 juni 2011, TAR 2012, 2; zie ook Rb. Midden-Nederland 27 augustus 2015, ECLI:NL:RBMNE:2015:6491). Wat betreft het criterium “schuld of onvoorzichtigheid” ten slotte, valt op te merken dat hier niet snel sprake van is, hoewel het niet hoeft te gaan om “grove schuld” aan de zijde van betrokkene. Een schaars voorbeeld betreft een hondengeleider bij de douane die op risicovolle wijze trachtte op de weg te keren, en ook nog eens had verklaard dat hij in verkeerstechnische en juridische zin schuld had aan het daaropvolgende ongeval (CRvB 3 maart 2011, TAR 2011, 143).

 

3.         De kwalificatie als bedrijfsongeval leidt rechtspositioneel niet tot volledige schadevergoeding – dit in tegenstelling tot het dienstongeval of beroepsincident (zie ook Besluit van 19 juni 2014, Stb. 251). Dit betekent dat de militair nog restschade kan hebben, zoals verlies aan verdienvermogen door gemiste carrièrekansen en immateriële schade. Voor aanvullende schadevergoeding kan in dat geval (of indien geen dienstverband wordt aangenomen) een beroep worden gedaan op de jurisprudentiële norm – ook wel “ 658-norm” genoemd, omdat deze aansluit bij de regeling van de werkgeversaansprakelijkheid van art. 7:658 BW. Aan rechtstreekse toepassing van dit artikel staat art. 7:615 BW in de weg, alsmede dat de eenzijdige aanstelling van de (militaire) ambtenaar formeel niet kan worden gekwalificeerd als arbeidsovereenkomst.  De norm, zoals ontwikkeld in CRvB 22 juni 2000, TAR 2000, 112 m.nt. K. Festen-Hoff, luidt als volgt:

 

“Voorzover zulks niet reeds voortvloeit uit de op de ambtenaar van toepassing zijnde rechtspositionele voorschriften heeft de ambtenaar recht op vergoeding van de schade die hij lijdt in de uitoefening van zijn werkzaamheden, tenzij het betrokken bestuursorgaan aantoont dat het zijn verplichtingen is nagekomen de werkzaamheden van de ambtenaar op zodanige wijze in te richten, alsmede voor het verrichten van die werkzaamheden zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de ambtenaar in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt, of aantoont dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de ambtenaar.”

 

Uit deze norm kunnen drie voorwaarden voor schadevergoeding worden gedestilleerd. Ten eerste moet het causale verband tussen de uitoefening van de werkzaamheden en de schade die de ambtenaar lijdt voldoende aannemelijk worden gemaakt. Opgemerkt moet worden dat criterium “in overwegende mate” ontbreekt. Hier van belang is dat indien een ongeval reeds is aangemerkt als bedrijfsongeval, zoals in de onderhavige zaak, het volgens de Raad niet meer ter discussie staat of het ongeval heeft plaatsgevonden bij de uitoefening van de werkzaamheden (CRvB 31 mei 2001, TAR 2001, 140). Ten tweede moet de overheidswerkgever een verwijt kunnen worden gemaakt dat hij tekort is geschoten in de naleving van de op hem rustende zorgplicht (zie hierna) – het gaat dus om een schuldaansprakelijkheid (en geen risicoaansprakelijkheid). Ten derde mag geen sprake te zijn van opzet of bewuste roekeloosheid van de betrokken ambtenaar. Ook hier is aansluiting gezocht bij de civiele werkgeversaansprakelijkheid: “[D]e Raad acht pas sprake van bewust roekeloos handelen van een werknemer, indien deze zich tijdens het verrichten van onmiddellijk aan het ongeval voorafgaande gedraging van het roekeloos karakter van die gedraging naar objectieve maatstaven daadwerkelijk bewust is geweest” (CRvB 26 mei 2005, MRT 2005, p. 324-329 m.nt. G.L.C.; vgl. HR 20 september 1996, NJ 1997, 198 m.nt. PAS). Het is voor een werkgever niet eenvoudig om dit aan te tonen; in het ambtenarenrecht is mij slechts één voorbeeld bekend van een geslaagd beroep op opzet of bewuste roekeloosheid (CRvB 18 oktober 2012, TAR 2013, 39).

 

4.         De onderhavige zaak spitste zich toe op de vraag of de minister de zorgplicht, die overigens geen rol speelt bij het bedrijfsongeval, was nagekomen.  Het ligt op de weg van de werkgever om aan te tonen dat hij voldoende veiligheidsmaatregelen heeft getroffen. In verkeerssituaties kan worden gedacht aan de uitrusting van het voertuig dat wordt bestuurd, bijvoorbeeld een driepuntsgordel in een militaire vrachtwagen (CRvB 26 mei 2005, MRT 2005, p. 324-329 m.nt. G.L.C.). De Raad stelt evenwel voorop “dat de zorgplicht (…) niet op voorhand strekt tot het uitbannen van ieder denkbaar risico, maar tot het treffen van alle maatregelen die in de gegeven situatie redelijkerwijs van gedaagde kunnen worden gevergd om de veiligheid van het personeel te waarborgen” (CRvB 5 januari 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AU9654). Zo ging het de Raad bijvoorbeeld te ver om een ruimte waar een kopieerapparaat stond, voortdurend te inspecteren en zo nodig onmiddellijk schoon te maken om uitglijden te voorkomen (CRvB 3 juni 2010, TAR 2010, 133). In het verkeer mag de overheidswerkgever in bepaalde mate vertrouwen op de (basis)opleiding en/of ervaring van de ambtenaar in kwestie. Enig gezond verstand en oplettendheid kan van een bestuurder van een motorvoertuig worden verwacht – deze moet immers over een rijbewijs beschikken (bijv. CRvB 5 april 2012, TAR 2012, 124; CRvB 6 januari 2011, TAR 2011, 110; CRvB 1 december 2011, TAR 2012, 72). Gezien de aangehaalde jurisprudentie is de onderhavige uitspraak geenszins verrassend. De adjudant had betoogd dat de minister zijn zorgplicht had geschonden door de dienstauto niet uit te rusten met winterbanden. Anders dan bijvoorbeeld in Duitsland en Oostenrijk, kent Nederland geen wettelijke plicht om een auto bij winterse omstandigheden uit te rusten met winterbanden. Dit betekent echter niet dat dat een bestuurder –  of zijn werkgever – niet gehouden kan worden om dergelijke hulpmiddelen in te zetten (zie ook Rb. Midden-Nederland 3 maart 2014, ECLI:NL:RBMNE:2014:783). De Raad oordeelt echter dat de zorgplicht van de minister niet zover strekt “dat hij elke dienstauto voor het gebruik in Nederland in de winterperiode standaard moest voorzien van winterbanden”, maar plaatst hierbij de volgende kanttekening: “Wel kunnen de weersomstandigheden in de winterperiode soms zodanig zijn dat minister in strijd met de zorgplicht handelt als hij geen maatregelen treft om te voorkomen dat gebruik wordt gemaakt van dienstauto’s die niet zijn voorzien van winterbanden.” In dit geval was hier echter geen sprake van. Sterker nog, de adjudant was er überhaupt niet geslaagd om aannemelijk te maken dat de dienstauto als gevolg van het ontbreken van winterbanden buiten de rijbaan was geraakt, zodat de restschade voor zijn eigen rekening bleef.

 

Nataschja Hummel

 

 

 

 

Naar boven