Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/1087/GA, 18 juli 2003, beroep
Uitspraakdatum:18-07-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/1087/GA

betreft: [klager] datum: 18 juli 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 8 mei 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 14 maart 2003 van de beklagcommissie bij de locatie De Marwei te Leeuwarden,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 7 juli 2003, gehouden in de locatie Zwolle, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. A. Visser, en de heer [...], unit-directeur bij de locatie De Marwei.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft
a. een ordemaatregel van uitsluiting van deelname aan de activiteit onderwijs voor de duur van veertien dagen wegens onbehoorlijk gedrag jegens het onderwijsgevend personeel en
b. de verlenging van deze maatregel met opnieuw 14 dagen.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
In het kader van de opgelegde ordemaatregel ben ik door de directeur gehoord. In het kader van de verlenging van de ordemaatregel niet. Toen heb ik alleen een briefje gekregen, waarin stond dat de ordemaatregel was verlengd. Naafloop van de ordemaatregel heeft het nog twee maanden geduurd voordat ik weer aan onderwijsactiviteiten kon deelnemen. Ik begrijp niet dat de docent, met wie ik één keer een woordenwisseling heb gehad, niet zelf tegen mij heeftgezegd dat zij problemen had met mijn terugkeer op onderwijs.

Namens klager is hier nog het volgende aan toegevoegd.
Klager heeft beklag ingesteld tegen de ordemaatregel en tegen de verlenging daarvan. Het ging om twee separate klaagschriften. Volgens klager had de beklagcommissie deze klaagschriften in afzonderlijke uitspraken moeten beoordelenen niet, zoals de beklagcommissie heeft gedaan, in één uitspraak.
Volgens de melding van het hoofd scholing en vorming van 11 februari 2003 vertoonde klager voortdurend schofferend gedrag. Klager heeft slechts eenmaal, begin januari 2003, een discussie gehad met een medewerkster van de afdelingonderwijs. Dat was toen men van plan was klagers computer van zijn cel te halen, terwijl er op dat moment nog een beklagzaak liep. De discussie ging met stemverheffing gepaard. Van een conflict of onbehoorlijk gedrag was echtergeen sprake.
Klager kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de ordemaatregel van 12 februari 2003 samenhangt met de dramatische gebeurtenis op 29 januari 2003, waarbij een medewerkster van het scholings- en vormingsteam om het leven isgekomen. Klager begrijpt dat de situatie met zich bracht dat er daardoor tijdelijk minder capaciteit op de afdeling onderwijs voorhanden was, maar vindt het niet rechtvaardig dat hij van onderwijs is uitgesloten op de wijze waaropdat nu is gegaan.
De opmerking van de unit-directeur dat klagers gedrag niet best geweest moet zijn, ook gelet op zijn recente overplaatsing naar een inrichting met een regime van beperkte gemeenschap, snijdt geen hout. Het gaat om het gedrag datdestijds aanleiding is geweest om de bestreden ordemaatregel en de verlenging daarvan op te leggen. Het gaat niet om gedrag dat zich kennelijk daarna heeft voorgedaan en dat heeft geresulteerd in een overplaatsing naar eeninrichting met een regime van beperkte gemeenschap.

De unit-directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ik heb klager gehoord in het kader van de opgelegde ordemaatregel. Of ik klager terzake van de verlenging van de ordemaatregel ook heb gehoord, kan ik mij niet meer herinneren. Wanneer klager zegt dat ik hem niet gehoord heb, danneem ik aan dat ik dat inderdaad niet heb gedaan.
In de melding van het hoofd scholing en vorming van 11 februari 2003 staat dat klager voortdurend schofferend gedrag heeft vertoond. Dit geeft aan dat het een voortdurend proces is geweest. Ik kan echter niet aangeven waar datschofferende gedrag uit bestaan heeft.
Door het overlijden van een medewerkster van het scholings- en vormingsteam, was de draagkracht van deze afdeling verminderd. Er is dagelijks contact geweest tussen de directie en het personeel over de situatie op de afdelingonderwijs. Alle deelnemers aan de activiteit onderwijs zijn kritisch tegen het licht gehouden. Zo ook klager. Zijn gedrag was niet best. Ik kan geen voorbeelden noemen. Dat zijn gedrag niet best is geweest, blijkt overigens ook weluit het feit dat hij onlangs is overgeplaatst naar een inrichting met een regime van beperkte gemeenschap.

3. De beoordeling
Aan klager is een ordemaatregel van uitsluiting van deelname aan een of meerdere activiteiten als bedoeld in artikel 23, eerste lid, Pbw opgelegd, in klagers geval de activiteit onderwijs. Deze ordemaatregel is eenmaal verlengd.
Artikel 57, eerste lid, onder b, Pbw schrijft voor dat een gedetineerde wordt gehoord alvorens een directeur een beslissing neemt als bedoeld in artikel 23, eerste lid, onder a, Pbw.
Artikel 58, eerste lid, Pbw bepaalt dat in een dergelijke situatie ook een schriftelijke mededeling dient te volgen.

In het onderhavige geval heeft de directeur zijn beslissing om aan klager een ordemaatregel van uitsluiting van deelname aan de activiteit onderwijs voor de duur van 14 dagen op te leggen en deze ordemaatregel eenmaal met 14 dagente verlengen, gebaseerd op het verslag van het hoofd scholing en vorming van 11 februari 2003. In dat verslag wordt een kwalificerende term gebruikt, te weten voortdurend schofferend gedrag. Noch in het verslag, noch door dedirecteur ter zitting is deze kwalificerende term geconcretiseerd. Hoezeer de beroepscommissie ook begrip heeft voor de moeilijke situatie waarvoor de inrichting zich gesteld zag na het overlijden van een van haar medewerkers, onderdeze omstandigheid levert het verslag van 11 februari 2003 onvoldoende grond op om de opgelegde ordemaatregel en de verlenging daarvan te rechtvaardigen.
Ten aanzien van de verlenging van de ordemaatregel merkt de beroepscommissie nog op dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat klager terzake is gehoord, terwijl de betreffende wettelijke bepalingen zulks wel voorschrijven.

Gelet op het vorenstaande zal klagers beroep gegrond worden verklaard, de uitspraak van de beklagcommissie worden vernietigd en het beklag alsnog gegrond worden verklaard. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissingen niet meerongedaan zijn te maken, zal klager een tegemoetkoming worden toegekend van € 5,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 5,=.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.N.E. Plooij, secretaris, op 18 juli 2003

secretaris voorzitter

Naar boven