Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/0402/GA, 2 juni 2003, beroep
Uitspraakdatum:02-06-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/402/GA

betreft: [klager] datum: 2 juni 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 18 februari 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 12 februari 2003 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Arnhem, locatie De Berg te Arnhem,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 12 mei 2003, gehouden in de p.i. Zwolle, zijn gehoord klager en de heer [...], toegevoegd directielid bij de locatie de Berg.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de beslissing om klager geen ziekengeld toe te kennen over week 50 van het jaar 2002.

De beklagrechter heeft klager kennelijk niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep als volgt toegelicht.
Op een gegeven moment was ik ziek. Het was de eerste keer dat ik mij heb ziek gemeld. Ik ben toen bij de dokter geweest. Die zei mij dat ik moest afwachten hoe het herstel zou verlopen. Ik ging er van uit dat ik als ziekgeregistreerd zou staan, totdat de arts mij had beter gemeld. Daartoe zou ik een nieuwe oproep krijgen om bij de arts te komen. Desondanks werd mij na twee dagen door een PIW-er meegedeeld dat ik naar de arbeid moest, of dat ikanders maar weer naar de arts moest. Diezelfde dag heb ik een verzoekbriefje ingeleverd, maar dan word je niet dezelfde dag opgeroepen.

Namens de directeur is in beroep aangegeven dat het praktijk is dat het personeel er bij een ziekmelding vanuit gaat dat de ziekmelding hooguit twee dagen zal duren. Dit is slechts anders indien de arts op voorhand aangeeft dat deziekte een langere periode zal duren. Dat is in het geval van klager niet gebeurd. In de schriftelijke reactie van de locatie-directeur in de beklagzaak is abusievelijk opgenomen dat een ziekmelding minimaal twee dagen duurt. Hierdient gelezen te worden dat een ziekmelding maximaal twee dagen duurt. Deze regeling houdt verband met het al dan niet vrijhouden van de plaats op de arbeid. Wordt voorzien dat een ziekte langer duurt, dan kan een anderegedetineerde de plek overnemen en komt de zich ziek gemelde gedetineerde op de wachtlijst.

3. De beoordeling
De beroepscommissie is van oordeel dat de uitspraak van de beklagrechter niet in stand kan blijven. Zij gaat er van uit dat klager na afloop van week 50 kennis heeft gekregen van de beslissing van de directeur klager geenloonvervangende tegemoetkoming te verlenen over die gehele werkweek van maandag 9 december tot en met vrijdag14 december 2002. Het klaagschrift d.d. 19 december 2002 is derhalve tijdig ingediend. De beroepscommissie zal klagerdaarom alsnog ontvangen in het beklag en het beklag inhoudelijk beoordelen.

Artikel 5 van de Regeling arbeidsloon gedetineerden bevat een opsomming van de gevallen waarin de gedetineerde een loonvervangende financiële tegemoetkoming ontvangt voor ieder uur waarin het voor hem geldende dagprogramma in arbeidvoorziet en voorzover hij niet aan arbeid heeft kunnen deelnemen. Daaronder valt (onder d.) onvermijdbaar verzuim.
Ingevolge artikel 6, eerste lid onder a, van voormelde Regeling wordt als onvermijdbaar verzuim aangemerkt verzuim als gevolg van ziekte die ertoe leidt dat de gedetineerde naar het oordeel van de inrichtingsarts, of deverpleegkundige die handelt in opdracht van de inrichtingsarts, niet in staat is arbeid te verrichten.
Uit het klaagschrift blijkt dat klager zich heeft ziek gemeld in week 49 en dat de inrichtingsarts klager op het moment van het consult niet in staat heeft geacht arbeid te verrichten. Voorts blijkt daaruit dat klager zich, omdathij zich na twee dagen nog steeds ziek voelde, niet in staat achtte om naar de arbeid te gaan. Hij heeft dit gemeld bij een p.i.w.-er, op diens vraag of klager weer ging werken. Namens de directeur is aangegeven dat klager,overeenkomstig de in de inrichting geldende regeling over ziekmelding door de medische dienst, (slechts) als ziek is aangemerkt gedurende twee dagen vanaf klagers bezoek aan de medische dienst. Volgens informatie van de directeur isklager toen niet opnieuw naar de medische dienst geweest om zijn arbeidsongeschiktheid te laten beoordelen en is klager daarom geen ziekengeld uitbetaald.
Niet is komen vast te staan dat het bij klager, die zich blijkens zijn niet weersproken verklaring voor de eerste maal had ziek gemeld, bekend was of had moeten zijn dat de ziekmelding slechts voor twee dagen zou gelden. Dit klemtte meer nu klager er vanuit ging dat de ziekmelding zou gelden totdat hij door de inrichtingsarts beter gemeld zou zijn. Daarbij heeft klager aangegeven dat toen hij van de piw-er vernam dat hij zich na die twee dagen wederom ziekmoest melden, als hij nog ziek was, hij een verzoekbriefje heeft ingevuld om bij de inrichtingsarts te komen. Nu dit feit niet is weersproken kan uit de enkele omstandigheid dat klager niet diezelfde dag is opgeroepen niet leidentot de conclusie dat er van een (hernieuwde) ziekmelding geen sprake zou kunnen zijn.
De directeur heeft klagers afwezigheid van de arbeid over de betreffende periode derhalve ten onrechte als werkweigering aangemerkt en klager onterecht geen ziekengeld over die periode uitgekeerd. Het beklag zal mitsdien gegrondworden verklaard.
Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing ongedaan gemaakt kunnen worden, acht de beroepscommissie geen termen aanwezig voor toekenning van een tegemoetkoming.

4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de beslissing van de beklagrechter, verklaart klager alsnog ontvankelijk in het beklag, en verklaart dit beklag gegrond.
Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 2 juni 2003

secretaris voorzitter

Naar boven