Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/0181/GA, 21 mei 2003, beroep
Uitspraakdatum:21-05-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/181/GA

betreft: [klager] datum: 21 mei 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 21 januari 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de locatie Lelystad te Lelystad,

gericht tegen een uitspraak d.d. 15 januari 2003 van de alleensprekende beklagrechter bij voormelde locatie, gegeven op een klacht van [...]., verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 15 april 2003, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam te Amsterdam, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. A.M.C. Verheul, en de heer [...], locatie-directeur vande locatie Lelystad.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft het feit dat klager onvoldoende uren aan activiteiten aangeboden krijgt, omdat hij wegens zijn arbeidsongeschiktheid niet aan de arbeid deel kan nemen.

De beklagrechter heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
De locatie-directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De beklagrechter acht artikel 20 Pbw van toepassing. Dit artikel heeft betrekking op het regime van algehele gemeenschap. De locatie Lelystad bestaat deels uit een huis van bewaring (h.v.b.) en deels uit een gevangenis. Debeklagrechter heeft zich kennelijk vergist, want feitelijk is het zo dat klager in het h.v.b. verblijft waar een regime van beperkte gemeenschap geldt. Derhalve is artikel 21 Pbw van toepassing en niet artikel 20 Pbw. Klager wil welwerken, maar hij is in verband met problemen aan zijn pols arbeidsongeschikt en wordt daarom geldelijk gecompenseerd. De urenopgaaf die klager heeft overgelegd is mijns inziens niet correct. Arbeidsuren moeten niet worden meegeteld,want klager doet daar niet aan mee.

Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Er wordt wel gezegd dat ik een geldelijke vergoeding krijg, maar ik heb een groot aantal uren nog niet uitbetaald gekregen. Het gaat mij erom dat ik, doordat ik niet kan werken, te lang achter de deur zit en niet aan het in artikel3 Penitentiaire maatregel (Pm) genoemde aantal uren activiteiten kom. Ik wil gecompenseerd worden in tijd. Ik kamp met fysieke problemen waarmee de medische dienst mij niet kan helpen.

Namens klager is hier nog het volgende aan toegevoegd.
Het juridische punt dat de directeur aanvoert is interessant, maar klager wil het verschil tussen de inrichtingen aangeven, ongeacht of daar een regime van algehele of beperkte gemeenschap geldt. Het gaat bij klager om langdurigearbeidsongeschiktheid en in dat geval heeft de beroepscommissie eerder bepaald dat iemand dan niet kan worden ingesloten gedurende de arbeid. Het gaat klager om de tijd, niet het geld. Hij wil minder lang achter de deur verblijven.

3. De beoordeling
Vast staat dat klager in een h.v.b. verblijft waar een regime van beperkte gemeenschap geldt. In dat geval is artikel 21 Pbw van toepassing.

Ingevolge artikel 21 Pbw worden gedetineerden in een regime van beperkte gemeenschap in de gelegenheid gesteld gemeenschappelijk aan activiteiten deel te nemen.

Voor klager bestaat geen verplichting om arbeid te verrichten. Hij wil wel, maar hij is arbeidsongeschikt verklaard. Dit wordt op grond van artikel 6, eerste lid onder a, van de Regeling arbeidsloon gedetineerden (Regeling van 24december 1998, nr. 730386/98/DJI) als onvermijdbaar verzuim aangemerkt. Artikel 5, aanhef en onder d, van die Regeling bepaalt in dat geval dat de gedetineerde een loonvervangende financiële tegemoetkoming krijgt voor ieder uurwaarin het voor hem geldende dagprogramma in arbeid voorziet en hij niet aan arbeid heeft kunnen deelnemen.
Uit de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen, blijkt dat klager voor de uren die hij niet aan de arbeid deel kan nemen een geldelijke tegemoetkoming ontvangt.

Het in artikel 3, derde lid en onder a, Pm genoemde aantal uren dat in een standaardregime van beperkte gemeenschap binnen het dagprogramma aan activiteiten wordt geboden, neemt voor klager evenredig af met het aantal uren dat hijdoor zijn arbeidsongeschiktheid niet aan de arbeid kan deelnemen.
Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard, de uitspraak van de beklagrechter zal worden vernietigd en het beklag zal alsnog ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. H.B. Greven en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 21 mei 2003

secretaris voorzitter

Naar boven