Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/0763/GV, 13 mei 2003, beroep
Uitspraakdatum:13-05-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/763/GV

betreft: [klager] datum: 13 mei 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 1 april 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. B.M. Beg,namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 20 maart 2003 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de op 13 maart 2003 ten aanzien van klager verleende toestemming voor strafonderbreking ingetrokken.

2. De standpunten
Namens klager is aangevoerd dat de verleende toestemming voor het bedoelde tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is ingetrokken. Dit is als volgt toegelicht. De beslissing is gezien het strafrestant, de gevolgen van debeslissing en de bijzondere persoonlijke omstandigheden van klager onredelijk bezwarend voor klager. De beslissing, die dateert van 20 maart 2003, is niet eerder dan 27 maart 2003 aan klager uitgereikt.

In een schrijven gedateerd 30 april 2003 heeft de raadsman nader toegelicht dat klagers partner inmiddels met zwangerschapsvergiftiging in het ziekenhuis ligt en de resterende tijd van haar zwangerschap, circa negen weken, daar zalmoeten doorbrengen. Indien klager zijn partner ook niet de laatste dagen van de zwangerschap kan bijstaan, zal dit tot zeer ongewenste, onmenselijke gevolgen leiden.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klagers verzoek tot strafonderbreking is d.d. 13 maart 2003 goedgekeurd en aan klager is een strafonderbreking van vier dagen verleend. Echter voordat deze beschikking kon worden uitgereikt, is er een rapport met betrekking tot eenpositieve urinecontrole (195 THC) binnengekomen naar aanleiding van een urineonderzoek dat klager op 18 maart 2003 heeft ondergaan. Besloten is om de beschikking te vernietigen en een nieuwe negatieve beslissing te doen uitgaan.Tevens is afgesproken dat er vóór de bevallingsdatum 27 juni 2003 alsnog steekproefsgewijs twee urinecontroles zullen worden afgenomen bij klager en bij een negatieve uitslag zou klager alsnog voor strafonderbreking in aanmerkingkunnen komen. Gebleken is dat de informatie van de directeur van p.i. Westlinge in het verzoek om strafonderbreking d.d. 18 februari 2003 ‘Er is in Westlinge niets gebleken van enige verslavingsproblematiek’ niet juist was. Uit hetdossieronderzoek blijkt het tegendeel. Klager heeft vijf urinecontroles gehad waarvan er vier positief waren. Op grond van de positieve urinecontroles is klager aangeboden voor herselectie en is geconstateerd dat hij een begeleidingnodig heeft met meer structuur overeenkomstig de mogelijkheden van een gesloten setting met een algeheel gemeenschapsgeschikt regime. In alle redelijkheid is met de nodige zorgvuldigheid een beoordeling gemaakt waarin rekening isgehouden met klagers persoonlijke situatie en de mogelijkheden van de regelgeving.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 4 jaar met aftrek, wegens een poging tot moord.
De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 3 februari 2004.

Krachtens artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI (de Regeling), kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanige bijzondere omstandigheden in de persoonlijkesfeer van de gedetineerde dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. In onder meer artikel 36 van de Regeling zijn deze bijzondere omstandigheden nader uitgewerkt. Zo kan strafonderbreking ingevolge dit artikelworden verleend voor het bijwonen van de bevalling van de levenspartner van de gedetineerde.

Gebleken is dat van de vijf urineonderzoeken die bij klager zijn afgenomen er vier in een positief resultaat hebben geresulteerd. Naar aanleiding van de op 18 maart 2003 gehouden urinecontrole die wederom positief bleek te zijn, isde eerder aan klager verleende toestemming om vier dagen rond de bevalling van zijn vriendin zijn straf te onderbreken ingetrokken. Nu klager voor de bevallingsdatum nog tweemaal steekproefsgewijs een urinecontrole zal wordenafgenomen en hij bij een negatieve uitslag in de gelegenheid kan worden gesteld om alsnog voor strafonderbreking in aanmerking te komen, is de beroepscommissie van oordeel dat de intrekking van de strafonderbreking, die niet instrijd is met de wet, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen evenmin als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt.
Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op13 mei 2003

secretaris voorzitter

Naar boven