Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/2479/GA, 11 april 2003, beroep
Uitspraakdatum:11-04-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/2479/GA

betreft: [klager] datum: 11 april 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 20 november 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 8 november 2002 van de beklagcommissie bij de locatie De Marwei te Leeuwarden,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 14 maart 2003, gehouden in de locatie Ooyerhoek te Zutphen, zijn gehoord klager en mevrouw [...], unit-directeur van de locatie De Marwei.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de ontzegging van de toegang tot de inrichting van de zoon van klager voor de duur van drie maanden, omdat de zoon bij binnenkomst in de inrichting verdovende middelen in zijn bezit had.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Het verhaal klopt niet, mijn zoon had geen drugs bij zich. Toen mijn vriendin de bezoekzaal binnenkwam, liep er een voor mij onbekend meisje met haar mee. Dit meisje heeft mij gevraagd iets aan een andere gedetineerde te geven.Omdat ik haar niet kende, heb ik haar weggestuurd. Toen ze wegliep, kwam mijn zoon de bezoekzaal binnen. Hij was net door de detectiepoort gegaan en was bezig zijn riem weer vast te maken. Van mijn zoon heb ik gehoord dat het meisjehem vroeg voor wie hij op bezoek kwam. Ze drukte hem toen de drugs in zijn handen, maar omdat hij dat niet aannam viel het op de grond. Ik ben meteen na afloop van het bezoek naar de bewaarder gegaan om te vertellen wat er wasgebeurd. Dat meisje heeft de naam genoemd van de gedetineerde voor wie ik iets moest meenemen, dat heb ik de bewaarder ook verteld. Die bewaarder zei toen tegen mij dat ik de beveiliging maar moest vragen wie dat meisje was geweest.Ik heb een brief geschreven naar de beveiliging met de vraag wie dat meisje was. Ik heb een brief terug gekregen waar ik niets mee kan. Van mijn zoon zetten ze wel alle gegevens op papier, maar van dat meisje niet. Dat meisje isdoor een fout van de inrichting zomaar de bezoekzaal binnen gelopen. Mijn zoon had zijn riem in zijn handen en was bezig deze vast te maken, hij had derhalve geen ruimte meer om nog iets anders in zijn handen vast te houden. Na zesweken is de ontzegging, na een gesprek met de directeur, weer opgeheven en mocht mijn zoon weer op bezoek komen.

De unit-directeur heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Uit de melding van de bewaarder komt naar voren dat is gezien dat er een bolletje uit de handen van de zoon van klager is gevallen. Dat is een feit. Er staat niet dat er contact was met een vrouw. Het bezoek is gewoon doorgegaan,daarna is het bolletje in beslag genomen en aan de beveiliging overhandigd. Na onderzoek is gebleken dat het om hash ging. Voor de beklagcommissie is gesproken over een andere bezoekster. Klager heeft dit niet eerder aangegeven. Hetging voor de beklagcommissie om het tijdstip waarop klager met zijn melding kwam. Bezoekers worden geregistreerd. Er is niet nagekeken voor wie die vrouw op bezoek kwam, de beklagcommissie heeft daar ook niet naar gevraagd. Er wordtniet vanuit gegaan dat die vrouw hash bij zich had, omdat is geconstateerd dat bij het bezoek dat voor klager kwam hash was gevallen.

3. De beoordeling
De beroepscommissie sluit niet uit dat de consistente lezing van de feiten van klager juist is. Zij overweegt hierbij dat klagers verhaal over de aanwezigheid van de vrouw in de bezoekzaal en zijn melding hiervan aan de bewaarder naafloop van het bezoek, niet is nagegaan. Derhalve moet de ontzegging van de toegang tot de inrichting van de zoon van klager voor de duur van drie maanden bij afweging van alle in aanmerking komende belangen als onredelijk enonbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal gegrond worden verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie zal worden vernietigd en het beklag zal alsnog gegrond worden verklaard. Aan klager zal voor het ondervonden ongemak eentegemoetkoming van € 10,= worden toegekend.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 10,=.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, A.J. Dost en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 11 april 2003

secretaris voorzitter

Naar boven